Op een regenachtige dag drieëneenhalf miljoen jaar geleden liepen drie wezens over een vlakte in wat nu Noord-Tanzania is. Een vulkaan had over het landschap een dunne laag as gelegd, die door de regen blubber was geworden. De voetafdrukken van de kaarsrechte, aapachtige wezens werden vastgelegd en vervolgens vereeuwigd door een nieuwe laag as. De sporen van deze voorlopers van de mensheid werden in 1976 ontdekt bij de Ngorongoro-krater, het achtste wereldwonder en een werelderfgoed.
De afdrukken van onze voorvaders benadrukken de archaïsche sfeer die rond de uitgebluste krater hangt. Een toeristenhotel op de met regenwoud bedekte randen van Ngorongoro biedt een duizelingwekkend vergezicht. Op de kraterbodem zeshonderd meter diep ligt een vlakte van 260 vierkante kilometers met daarop de grootste concentratie wilde dieren ter wereld. Er leven olifanten, neushoorns, leeuwen, ja eigenlijk alle wilde dieren van Afrika, behalve de giraffe, want die wil de steile wanden niet af. Op de verbleekte oevers van een zoutmeer struinen flamingo’s en in een ander poedelen proestende nijlpaarden.
Rond de kraterrand strekken zich zeeën van vlaktes uit waarboven de wolken uitzinnige constructies bouwen, in contrast met de aarde, die nog ongevormd is als in het begin der tijden. Een eindeloze lijn gnoes, de clowns van de Afrikaanse savanne, beschermt de horizon bij het aangrenzende Serengeti, het grootste wildpark ter wereld en eveneens een werelderfgoed.
Ngorongoro en omgeving zijn een uniek wildpark. Want het rijk is niet alleen aan de beesten in het 8.300 vierkante kilometer grote reservaat. Op een winderige heuvelrug luiert een groepje Maasais, gerold in rode dekens tegen de ochtendkou. ,,Het is hier prachtig”, zingt een van hen, ,,niet te warm, niet te koud, en er groeit altijd gras.” De enige sporen die naar hun onderkomens leiden, zijn van missionarissen, verder laat de moderne buitenwereld de Maasais ongemoeid. Met dat opgelegde isolement hebben de Maasais geen moeite, ze eerbiedigen het gebod om geen landbouw te bedrijven in Ngorongoro en om in eenvoudige huizen van koeienstront en blubber te leven, zonder elektriciteit. Het herdersvolk past in de natuurlijke omgeving.
,,Samen met de wilde dieren en ons vee werden we bij de Ngorongoro geboren”, zegt de oude Maasai-man Matayo ole Partoro, ,,er bestaan geen verschillen tussen ons, we komen allen voort uit deze bush.” Hij kust de natte neus van een jong geitje dat komt aangehuppeld. Een oma onder een groepje vrouwen, dat eerbiedig afstand houdt van de mannen, begint te lachen: ,,En tegenwoordig brengen wilde dieren geld op, net als vee. Want de toeristen, die wezens met een roze huid als kikkerbillen, reizen van ver om onze wilde dieren te bezoeken. Zij hebben dat soort beesten niet meer en dat maakt ons trots.” De mannen knikken instemmend.
Wilde dieren en mensen passen niet bij elkaar, luidt de stelling van vele prominente dierenbeschermers in Afrika, dierenbeschermers meestal afkomstig uit Europa. Een van de grondleggers van de beschermde gebieden van Ngorongoro en Serengeti was de Duitse professor Bernard Grzimek. Hij schreef een halve eeuw geleden: ,,Wil een nationaal park zijn wezenlijke karakter bewaren, dan moet het een oorspronkelijke wildernis blijven. Niemand, zelfs niet de inboorlingen, mogen er in leven.”
Een kwart eeuw geleden nog hoorde natuurbescherming bij het volgebouwde Europa, niet bij Afrika. In korte tijd is dat veranderd. De snel toenemende bevolking zette de flora en fauna onder druk. Waar vroeger verkeersborden waarschuwden voor overstekende olifanten, plukken nu alleen nog wat lijzige zebra’s gras uit de berm. Leeuwen, olifanten, neushoorns en zelfs de zebra’s gaan verdwijnen als de trend van de teruglopende wildstand doorgaat.
Trouw aan de gedachte van Grzimek gooide de koloniale overheid de Maasais eind jaren vijftig pardoes de Serengeti uit. Ze zouden een bedreiging voor de dieren in het wild vormen en mochten alleen nog in de Ngorongoro leven. De Maasais reageren boos op dergelijke aantijgingen. Want stropen doen ze niet, voor hen bestaat er geen verschil tussen mensen- en dierenrechten. Een jonge Maasai-krijger steekt zijn hoofd uit de opgerolde deken en zegt verontwaardigd: ,,Waarom zou ik een olifant zijn tand afnemen, die is toch niet van mij?” En een vrouw pakt die draad op: ,,Wij vrouwen kappen alleen de dode takken van bomen, al moeten we er uren voor lopen, maar een levende boom zullen wij niet vellen, want die heeft zijn rechten. Bomen zijn mooi, ze maken onze omgeving schitterend.”
Ook in de Ngorongoro liep de wildstand achteruit, hoewel niet zo dramatisch als in andere Tanzaniaanse natuurgebieden. Gelardeerd met kreetjes van bewondering praten de Maasai-mannen over neushorens. ,,Vroeger waren ze even talrijk als ons vee.” Waar zijn ze dan gebleven?. ,,Vraag dat aan de heren van de regering, die hebben zich immers over ons wild ontfermd, ik weet werkelijk niet wat ze er mee doen”, roept een boze oude man.
Maasais hebben een intieme kennis van en een gevoel voor de natuur. Niet uit de boeken, maar uit ervaring. Ze begrijpen de boodschap van een vogel die hen waarschuwt voor leeuwen of buffels. Ze werken samen met een vogel die hun de weg wijst naar honing hoog in de bomen. ,,En we kennen de sporen van alle dieren”, begint een Maasai-man een lang verhaal. ,,Een leeuw loopt als een mens, een luipaard tippelt als een kat. Zouden die roze vreemdelingen weten wat te doen als een leeuw hun pad kruist? Zouden ze weten dat je stil moeten blijven staan, zonder angst in de ogen?”
Een potje snuiftabak gaat de kring rond en de boze tongen komen los. In 1975 legde de overheid de Maasais opnieuw aan banden: ze mogen niet meer zonder speciale toestemming met hun vee de kraterbodem betreden. ,,Al die regels van Ngorongoro belemmeren onze cultuur. We gingen er bidden bij een bos van bijzondere bomen”, foetert Ole Saitoti. Hij ontsteekt in woede. ,,Moet u zich voorstellen, tegenwoordig moeten we toestemming vragen om in contact te treden met God. Bij het moeras besneden we onze jongeren, ook daar mogen we niet meer komen zonder vergunning.”
Een wolk slaat tegen een bergwand en het begint te kletteren. Het leven is niet meer zo goed als vroeger. Toen was er zoveel meer wild en zoveel minder mensen. ,,Er bestaan veel meer ziektes dan voorheen, er sterven vele wilde dieren, net als ons vee. Wij lijden, samen met de dieren”, treurt een vrouw met tatoeages als tranen op haar wangen. Net als in geheel Afrika ontstond er ook rond de Ngorongoro een competitie om ruimte. De natuur dreigde te bezwijken.
In 1959 leefden er achtduizend Maasais met ieder twaalf stuks vee in het Ngorongoro reservaat. Dat zijn er nu 56.000 met ieder nog slechts twee koeien. Door de overbevolking konden ziektes van buffels en neushoorns overslaan naar het vee van de Maasais. In vroegere tijden van onbeperkte ruimte waren de nomaden weggetrokken voor epidemieën. De ziektes hebben echter een functie: anders waren hun kuddes uitgebreid, de grasvlaktes kaalgevreten, de bossen gekapt. Dat was het einde geweest van het wereldwonder de Ngorongoro. De natuur had ingegrepen om zichzelf te redden.