Opeens was ik geen toeschouwer meer. Doelgericht op een oorlog afgaan in andermans land is een heel ander verhaal dan wanneer het geweld de drempel van je eigen bestaan bereikt. De razendsnel om zich heen grijpende verwoesting die ik de afgelopen jaren heb beschreven in Somalië, Congo en andere ‘mislukte staten’ bedreigt nu in Kenia ineens mijn eigen uitgebreide familie.
Mutura is een slijmerige bloedworst, voor de Kikuyu’s is het een delicatesse. ,,Ze maken mutura van je”, grappen mijn kinderen luguber over hun moeder, een Kikuyu. We hadden wel gevreesd voor de uitkomst van de verkiezingen, maar dit heeft niemand durven voorspellen. De plotseling opgelaaide stammenhaat dringt niet door tot op mijn erf. In de stad maken mensen alleen grappen over culturele trekjes van andere stammen. Stedelingen leven gemengd en spreken de gemeenschappelijke talen Engels of Kiswahili. In zo’n mengelmoes vindt tribale haat niet gemakkelijk een voedingsbodem.
Mijn drukke werk belet me ieder gerucht dat er winkels opengaan aan te grijpen om erop uit te gaan om eten te kopen. Dat is de taak van mijn echtgenote. Maar loopt ze gevaar? We krijgen berichten over familieleden en kennissen wier huizen in verschillende delen van het land in vlammen zijn opgegaan. We komen tot de conclusie dat Kikuyu’s in de welvarendere delen van Nairobi geen risico lopen. Mijn vrouw gaat er dus wel op uit – op gymschoenen, zodat ze snel kan wegrennen.
Bij het geweld van de afgelopen week is tribalisme vooral het losbreken van vandalistische instincten onder armen, een virus dat weinig te maken heeft met afkomst maar alles met opgezweepte verongelijktheid. De armen nemen wraak op symbolen van de rijken: supermarkten en banken zijn doelwit. En op bezittingen van Kikuyu’s, omdat een elite van deze stam sinds de onafhankelijkheid van Kenia in 1963 het meest heeft geprofiteerd van de economische vooruitgang. En omdat president Kibaki, die volgens de Luo’s de verkiezingen heeft gestolen, een Kikuyu is.
Maar na de plunderingen afgelopen weekeinde in Kisumu, het bolwerk van oppositiekandidaat en Luoleider Raila Odinga, stonden Kikuyu’s en Luo’s samen in ellenlange rijen voor de winkels. In die rijen bespraken ze hoe het mogelijk was dat de waanzin hun stammen in de greep heeft gekregen.
Het geweld zet vriendschappen op scherp. Een Keniaanse boezemvriend op mijn erf vertelde me dat hij Nairobi wilde ontvluchten. „Jij laat je straks naar Nederland evacueren met je kinderen en laat me hier onbeschermd achter”, zei hij met paniek in zijn ogen.
Aan een evacuatie naar Europa had ik nog geen seconde gedacht en het idee om mijn vrouw en vrienden onbeschermd achter te laten is al helemaal niet bij me opgekomen. Er welt woede in me op. Wantrouwen. Totdat het tot me doordringt dat in angst ieder redelijk denken verdrinkt. Intussen begin ik voor alle zekerheid toch maar een vluchtroute naar Tanzania uit te stippelen.
Wolken traangas omsluiten ons journalisten en betogers in het stadscentrum van Nairobi. Mijn mobiele telefoon rinkelt. Hopelijk is het voor een rechtstreekse radio-uitzending. Helaas, het is mijn zwager die zich zorgen over me maakt. Kan ik hem afsnauwen dat hij op het verkeerde moment belt? Hij woont in de buurt van de rellen. Hoe kan ik de crisis verslaan als ik gestoord word door andermans zorgen?
De Zuid-Afrikaanse radio belt. Kan ik even uitleggen of de situatie in Kenia lijkt op de genocide in Rwanda in 1994? Het verbranden van dertig Kikuyu’s in een kerk in de noordwestelijke stad Eldoret heeft die beelden opgeroepen.
Ik kan de geur van de stapels lijken in de kerken tijdens de volkerenmoord in het kleine land in het hart van Afrika nog moeiteloos oproepen. De vergelijking wekt irritatie. De beschuldigingen van de politici over ‘een genocide tegen de Kikuyu’s’ zijn onzinnig. De genocide in Rwanda was gepland, maandenlang tot in de details voorbereid. Ze kwam voort uit de rassenhaat die tussen Hutu’s en Tutsi’s was ontstaan onder de Belgische kolonisatoren. Maar terwijl ik dit roep door de telefoon, bekruipt me voor het eerst twijfel en angst, een angst die ik nooit eerder heb gevoeld in 25 jaar correspondentschap in Afrika. Ik bel mijn vrouw op om te vragen hoe het met haar gaat.
Het geweld in Kenia toont hoe door en door verrot het politieke systeem is, hoe gewetenloos politici het machtsspel spelen. Onder het dunne vernislaagje van stabiliteit van Kenia is plotseling een gapende tribale kloof bloot komen te liggen, die rellende jongeren nu vertalen met ‘wij met zijn allen tegen de Kikuyu’s’. Kenia heeft het imago een van de meest stabiele landen van Afrika te zijn. Maar dat betekent niet veel meer dan dat het een geweldig land is voor buitenlandse toeristen en investeerders. Zolang 50 procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft, blijft stabiliteit een fictie.
Tussen het laatste nieuws van de persbureaus door komen e-mails met aanbiedingen van vrienden in het buitenland om mijn kinderen als vluchtelingen op te nemen. Mijn zoons beginnen al ruzie te maken waar ze het liefst heen gaan, bij wie ze het langst televisie mogen kijken. Dat breekt even de spanning, maar door de beelden van verbrande lijken op de televisie begint de werkelijkheid tot mijn oudste zoon van 16 jaar door te dringen. „De daders moeten naar de psychiater”, zegt hij en daar sluit iedereen op mijn erf zich bij aan.
Een vriend belt op uit Mogadishu, de hoofdstad van Somalië, waar zich een van de grootste humanitaire tragedies van Afrika afspeelt. Of het goed met mij gaat en of mijn familie veilig is. Ik ben ontroerd, even glijdt de spanning van me af. De volgende telefoon is van een collega die zich afvraagt of onze reis naar Zuid-Soedan nog doorgaat. Ik schrik. Nog nooit eerder ben ik vergeten op reis te gaan.