De muskieten in de auto houden zich niet aan de ramadan en vallen gretig aan wanneer we in de vroege ochtend de Malinese hoofdstad Bamako uitrijden. De tot voor kort pokdalige weg naar Segou heeft plaatsgemaakt voor een perfecte snelweg, gebouwd door Chinezen. Een geïmporteerd tweedehands busje met opschrift Fahrschule drukt brommertjes uit China in de berm, waar flessen met benzine te koop staan.
Plots wordt het file rijden op de boomsavanne van de Sahel. Een lange rij vrachtwagens van het Franse leger rijdt naar het noorden. Het zware materieel, de tankwagens, de beveiliging door tientallen soldaten wekken niet de indruk dat hier een Franse militaire interventie wordt afgesloten. De moslimextremisten zijn verdreven door de invasie in januari, maar 3.200 Franse soldaten bleven achter. Binnenkort zijn in Mali ook 12.000 militairen van de VN gestationeerd. „Iedere dag zie ik het Franse leger materieel aanvoeren”, vertelt mijn chauffeur Amadou als we na vier uur bij Segou arriveren.
De rustpauze in de historische stad aan de Niger wordt bedorven door bedelende kinderen. „Mijn vader is dood”, klaagt de een. En als dat geen reactie oproept zegt de ander: „En ook mijn moeder is gestorven.” Amadou gebiedt ze met een armslag op te rotten. Twee Europese verkiezingswaarnemers zijn minder bruusk en als muggen blijven de zeurende bedelaartjes om hen heen hangen.
Na Segou beginnen eindeloze vlaktes waarop alleen knoestige baobabbomen oriëntatiepunten vormen. Een paar maanden per jaar regent het in Mali en die bevrijdende tijd is aangebroken. Herdersjongetjes laten hun geiten even in de steek en plonzen in de plassen. Daar waar maandenlang zandstormpjes het verdroogde landschap teisterden, ligt nu een groen tapijt. Er worden zelfs netten uitgegooid in de plassen, moddervissen hebben op wonderbaarlijke wijze de droogte overleefd.
Het zijn drukke tijden in de landelijke gebieden. Een herder van het Fulanivolk steekt met honderden stuks vee de weg over en een zoet aroma van koeienstront dringt onze auto binnen. Sommige dorpjes langs de weg naar Mopti zijn doodstil, iedereen levert zijn bijdrage op de akkers. Alleen de rijke boer bezit een trekos. Met schoffels bewerken vrouwen, kinderen en oude mannen de zanderige grond. Zaadje voor zaadje, plantje voor plantje. Een landbouwmethode die alleen nog in de armste streken van de Sahel voorkomt. Eén tractor heb ik gezien en we hebben al vierhonderd kilometer afgelegd.
Elk dorpje dat voorbij schiet heeft een pittoresk aanzien. „Het authentieke Afrika” heet het op toeristenposters. De specifieke architectuur van deze regio, lemen huisjes met platte daken, graanopslagplaatsen met torentjes. Bewoners beschilderden hun gepleisterde buitenmuren met symbolische patronen, soms richten ze een artistiek monument op in de steegjes, van een rastakrijger, een beest of een stripfiguur. De kledij van de dorpelingen geeft alles een kleurrijk tintje. Maar al deze versieringen kunnen de bittere armoede niet verhullen, de schrale landbouwgrond, de grote bevolkingsdruk. Mali heeft ruim drie keer zo veel mensen als bij de onafhankelijkheid in 1960.
Een smid slaat op een gloeiend hoefijzer en vrouwen stampen graan in houten vijzels. Wat is hier veranderd in de afgelopen jaren? Bij de toegang tot ieder dorp pronken naast het uithangboord van Coca-Cola tientallen bordjes van hulporganisaties die hun projecten aanprijzen. Een waterput, een vrouwencoöperatie, een schooltje – van World Vision, Caritas, USAID, ja zelfs een ontwikkelingsorganisatie uit Luxemburg. Maar de meest opvallende verandering is de goed onderhouden moskee. In ieder dorp staat er een, vlakbij het oude vervallen gebedshuis. „Een geschenk van de wahabieten”, vertelt Amadou als hij een vrachtauto met opschrift ‘Stortbeton’ inhaalt.
„Zij zijn de bron van al het kwaad in ons land. De wahabieten willen ons de conservatieve vorm van islam opleggen, de Arabische islam, niet het geloof van ons Afrikanen”, bromt Amadou. „Zij ontvangen geld uit het buitenland. Ze willen de islamitische wetgeving invoeren. Ze spreken dezelfde taal als de moslimextremisten die ons land onder de voet liepen.”
We naderen Mopti, een stadje dat een half jaar geleden de frontlijn vormde tegen de extremisten. Een zandstorm voorafgaand aan een stortbui doet zelfs de baobabs schudden. Plots rijden we in het duister. We passeren de wegversperring waar ik een half jaar geleden niet verder mocht. Op bevel van de Franse militairen, die geen pottenkijkers wilden bij de gevechten. Ongehinderd kunnen we Mopti binnenrijden. Nu proberen de Fransen elders de ontwikkelingen te regisseren. Ze hebben bij het noordelijker gelegen Kidal wegversperringen opgeworpen voor journalisten, want daar accepteren opstandige Tuaregs nog steeds het Malinese staatsgezag niet.
Dit verhaal verscheen op 27-7-2013 in NRC Handelsblad