Een doffe plof bij een afgelegen meer in West-Kameroen in augustus 1986, gevolgd door een opstekende wind, en kort daarop liggen er honderden dode dieren en mensen in de vallei. Oorzaak en omvang van de ramp onbekend. Reddingsteams uitgerust met gasmaskers bereiken als eersten het gebied. Geen journalist kan in de buurt komen.
Vier dagen later meldt persbureau AFP op basis van een interview met een expert dat waarschijnlijk het Nyosmeer is ontploft, waarbij een dodelijk hoeveelheid kooldioxide zich over het dal verspreidde. Vijf dagen later arriveert het Rode Kruis met lijkzakken. Geen instant nieuws, want geen mobieltjes, geen internet, geen satellietfoto’s. De media moeten wachten tot zich mogelijkheden voordoen naar het gebied af te reizen om het mysterie te onthullen. Pas een week later vliegen de eerste cameraploegen in met een helikopter.
Spoel de knop snel 37 jaar vooruit. Op menige nieuwsredactie eerder deze maand overheerst ongeloof, ontgoocheling misschien, als er onduidelijke berichten binnenkomen over gigantische vernietigingen in Derna; 24 uur later is de Libische stad nog steeds onbereikbaar. Een groot verschil met die andere ramp die zich een paar dagen daarvoor in dezelfde regio voltrok. Van de aardbeving in Marokko was de omvang meteen duidelijk. Want van Marokko waren beelden, van Libië niet. We zijn consumenten van beelden geworden. Als het niet op ons netvlies staat, kunnen we de ramp niet vatten.
Wereldontvanger
Rwanda 1994. Mijn wereldontvanger meldt in de ochtenduren iets over een vliegramp bij Kigali waarbij de presidenten van Burundi en Rwanda zijn omgekomen. Er moet onmiddellijk een verhaal in de middagkrant. Ik speculeer dat het vooral voor het chronisch instabiele Burundi rampzalig gaat uitpakken. In de dagen die volgen ontrolt zich een geheel ander scenario: het gaat om een interne Rwandese zaak, het neerhalen van het vliegtuig is een startsein voor een volkerenmoord in Rwanda, waarbij in drie maanden ongeveer 800.000 mensen gaan sterven.
Nigel Barley schreef in zijn in 1983 uitgekomen The innocent antropologist: „De veldwerker kan nooit hopen lang een goed werktempo vol te houden. In mijn tijd in Afrika schatte ik dat ik misschien één procent van mijn tijd besteedde aan datgene waarvoor ik eigenlijk kwam. De rest van de tijd werd besteed aan logistiek, ziek zijn, sociaal doen, dingen regelen, van plek naar plek gaan en vooral aan wachten.”
Ook voor een correspondent kost ‘het er komen’ het overgrote deel van zijn tijd, veel meer dan het onderzoeken en schrijven van een reportage. En wat je gaat aantreffen, blijft tot het allerlaatste moment een geheim. Maak van een minuut een uur, van een uur een dag, van een dag een week. Anders volgen frustraties, zoals Barley schreef: „Ik had de plaatselijke goden getrotseerd met mijn buitensporige drang om iets te doen. Ik zou snel op maat worden geknipt.”
Na een lange omweg door Oeganda arriveer ik in de lege Rwandese hoofdstad Kigali. De telefoonverbindingen werken er niet meer. Pas naarmate ik verder het platteland op trek, openbaart zich hoe planmatig radicalen van het Hutu-volk een genocide uitvoeren op Tutsi’s. Misschien, heel misschien, zou de furie niet als een bosbrand ongehinderd van de ene heuvel naar de andere zijn overgeslagen als er toen mobiele telefonie had bestaan. Als er onmiddellijk beelden naar buiten waren gekomen, had een genocide kunnen worden gestopt. Maar de kracht van het beeld ontbrak.
Alleen en onbereikbaar
Op mijn reizen was ik vroeger alleen en onbereikbaar. Reizen en verslag doen waren een avontuur. Als ik een grote stad bereikte, gaf ik uitgetypte stukken of bandjes met fragmenten voor een radioreportage mee aan een KLM-stewardess. Die werden dan op Schiphol opgehaald of per post verder verstuurd. Zo duurde het dagen voor mijn verslag in Nederland werd gepubliceerd. En niemand die zich daar druk om maakte, want Afrika was nu eenmaal ver weg. Telex was de snelste en betrouwbaarste manier van communicatie.
De eerste grote oorlog van Afrika na de onafhankelijkheid was in Nigeria, waarbij meer dan een miljoen doden vielen toen de Ibo, een van Nigeria’s drie grootste bevolkingsgroepen, in 1967 probeerden een onafhankelijk Biafra te stichten. Dat werd de eerste oorlog op televisie: beelden van bloed, ingewanden en afgerukte ledematen stroomden iedere avond over de hele wereld de huiskamers binnen. Het luidde het begin in van de liefdadigheidsindustrie: Jean-Paul Sartre en John Lennon protesteerden, Joan Baez en Jimi Hendrix deden mee aan een benefietconcert en medische activisten richtten Artsen zonder Grenzen op.
De relatie tussen beeld en respons liet zich treffend zien in Ethiopië. Bij de grote hongersnood in Ethiopië in 1984 stierven naar schatting een miljoen mensen. Maar aanvankelijk ging het om vermoedens. Het waren de nadagen van de Koude Oorlog en de hoogtijdagen van het rechtse duo Ronald Reagan in de VS en Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk. De Ethiopische marxistische dictator Mengistu wilde de hongerramp verborgen houden en daarom mochten journalisten maandenlang het getroffen gebied niet in. Tot de Keniaanse cameraman Mohamed Amin toch met beelden kwam, die de wereld schokten en aanzetten tot actie. Mengistu gooide het land alsnog open voor journalisten om publiciteit te vergaren voor hulp uit het Westen, maar toen wilden premier Thatcher en president Reagan niet meewerken.
Daar kwamen musici tegen in actie. Bob Geldof zong in 1985 in Londen tijdens het benefietconcert Live Aid in Londen met medemuzikanten Do they know it’s Christmas en in New York verzamelde Harry Belafonte een groep sterren onder wie legendes als Stevie Wonder, Michael Jackson, Bob Dylan en Lionel Richie die in hetzelfde concert tezamen We are the world zongen. De artiesten zamelden geld in voor de hongerige Ethiopische bevolking. Moderne massamedia als de televisie en de muziekindustrie wonnen het van de hypocrisie in de cynische koudeoorlogsjaren en zorgden ervoor dat er alsnog een grootschalige hulpcampagne op gang kwam. Het toonde de kracht van het volksgevoel.
Een correspondent is het overgrote deel van zijn tijd kwijt aan ‘het er komen’
Na de opkomst eind jaren tachtig van de 24-uurs-nieuwszenders zoals CNN voegden zich cameralieden en geluidstechnici bij het buitenlandse perscorps, dat tot dat moment nog vrijwel louter uit schrijvers bestond. Zij hadden geld en hun aanwezigheid werd essentieel om ruchtbaarheid te geven aan een ramp. Alleen dan kreeg de ramp aandacht in het Westen, waarna hulpacties op gang kwamen. Met een Boeing 737 vloog CNN opname- en uitzendapparatuur de woestijn in van Oost-Ethiopië, waar het eind jaren tachtig uitzond vanuit Somalische vluchtelingenkampen. Heimelijk hoopten de producenten dat er iemand tijdens de live uitzendingen zou sterven. Dying live.
Calamiteit achter gesloten deuren
En nu Soedan. Het staat nauwelijks op de kaart. Een ramp van epische omvang, waarschuwen de Verenigde Naties, maar het is een calamiteit achter gesloten deuren. Er zijn geen beelden van de etnische zuiveringen in Darfur, alleen de naar Tsjaad uitgeweken slachtoffers met hun gruwelverhalen. Geen beelden van radeloze inwoners van Khartoem die al vijf maanden leven met tekorten aan water, voedsel en veiligheid. Het is te gevaarlijk voor verslaggevers.
Het conflict in Soedan volgt op een nog veel bloediger strijd in Tigray, in het noorden van Ethiopië, waar de regering het gebied hermetisch afsluit om ongehinderd door camera’s op grote schaal oorlogsmisdaden te kunnen begaan. Steeds effectiever passen regimes die mediapolitiek toe. In Kameroen woedt al jaren een strijd in het Engelssprekende gedeelte, maar president Biya weet de pers buiten de deur te houden en dus bereikte het conflict nooit de internationale agenda. Want onze compassie lijkt te moeten worden opgewekt door hevige beelden.
Dit artiekel verscheen eerder in NRC op 25-9-2023