Recensie De Wolkenkrabber
Door Dirk Vandenberghe in NRC op 16 maart 2023
Journalistieke ogen zijn goed getrainde ogen, ook op het Afrikaanse continent
Journalistiek Al veertig jaar probeert Koert Lindijer zijn Nederlandse lezers door Afrikaanse ogen te laten kijken
Koert Lindijer heeft een nomadische ziel. ‘Als mijn voeten tot stilstand komen, gaat mijn geest haperen’, noteert hij over zichzelf in Een wolkenkrabber op de savanne, zijn boek over veertig jaar correspondentschap in Afrika. Stilgezeten heeft hij de afgelopen decennia zeker niet, daar zijn de vele reportages voor deze krant en voor NOS Radio het bewijs van, net als dit prachtige boek. Het is een geschiedenisles over sub-Sahara-Afrika maar ook een analyse van het veranderende Afrika sinds het einde van de formele kolonisering, en een waardevolle les in diepgravende kwaliteitsjournalistiek.
Lindijer kwam in 1973 voor het eerst in Afrika terecht. ‘Ik zag veel maar doorzag weinig, van de mensen begreep ik niet veel, hun achtergrond, hun dynamiek, hun verlangens …’, blikt hij zelfkritisch terug. Tien jaar na dat eerste bezoek kreeg hij de kans om zich te vestigen als correspondent in de Keniaanse hoofdstad Nairobi.
Van daaruit doet Lindijer verslag over een gebied dat haast te groot is om te bevatten, alsof een correspondent vanuit pakweg Berlijn verslag zou moeten uitbrengen over volledig West-Europa, met af en toe ook nog eens een uitstapje naar Oost-Europa of de Balkan erbij. Toch is dat precies wat Lindijer al die jaren doet, vliegend van de ene genocide naar het andere slagveld, rapporterend vanuit paleizen of rebellenbunkers, maar evengoed op bezoek bij boeren, veehouders, herders, vrouwen en kinderen, wat vaak leerrijker is dan het traditionele ‘harde’ nieuws.
Betrokken maar neutraal
Het is tijdens een ietwat saai congres van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, zo’n verplichte klus waar geen correspondent aan ontsnapt, dat Lindijer leert dat het geen zin heeft om zomaar feiten door te geven. Zijn lezers in het verre Europa hebben niet de kennis over de achtergronden die hij wel heeft. Dus leert hij kennis delen, nieuws in een duidelijke context plaatsen, betrokken, maar zonder zijn kritische blik te verliezen. Alleen zo kan hij het Nederlandse publiek Afrika op een andere manier laten zien.
Al vroeg in zijn correspondentschap was Lindijer zich namelijk bewust van een dubbele valstrik: al te nadrukkelijk een Afrikaan proberen te worden, of verslag uitbrengen met het superioriteitsgevoel van de alwetende westerling. Hij trapt in geen van beide, maar gaat geduldig op zoek naar het Afrikaanse perspectief. Hij sluit daarbij geenszins de ogen voor de vele tekortkomingen op het continent: corruptie, autoritaire en spilzieke leiders, stammentwisten.
Lindijers ooggetuigenissen over de wreedheden in Congo, maar ook in buurlanden als Rwanda, Burundi of Oeganda, of zijn verslagen van de burgerconflicten in Ethiopië, grijpen vaak naar de keel. Net omdat hij ze zonder franje vertelt. Ze leren ons veel over de Afrikaanse problemen, maar tegelijk doen ze denken aan conflicten dichter bij huis. Uit de mond van een Rwandese tekent hij op: ‘We konden vroeger goed met onze buren opschieten, en toch hebben ze ons vermoord.’
Er valt ook veel leed en ellende te beschrijven in Afrika, maar Lindijer duidt uitstekend de wortels van de wreedheden. Niet alleen het kolonialisme, maar ook een diep onderling wantrouwen tussen verschillende etnische groepen werkt nog steeds door. Maar er is ook een ander Afrika, waar conflicten vroeger vaker pratend werden opgelost, stammenoverleg als een soort basisdemocratie. Kolonialen en hedendaagse politici hebben de neiging om met nepnieuws en andere valse praktijken de tribale verdeeldheid net aan te wakkeren en uit te buiten, en dat laatste is bij corrupte regeringen vaak letterlijk te nemen.
Zelfs in zijn eigen Kenia ontsnapt Lindijer uiteindelijk niet aan de verdeeldheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Hij leert dat ‘de eenheid van het land’ slechts schone schijn is uitgerekend tijdens een feestje in zijn tuin, waarbij hij leden van verschillende groepen heeft uitgenodigd, hij is nu eenmaal ‘de witte man die van de Maasai en de Samburu houdt’. Maar het feest eindigt in een knokpartij en de politie moet tussenbeide komen. Het uit de hand gelopen feest is een van de schaarse momenten waarop Lindijer een klein inkijkje geeft in zijn privéleven, en dat is prima zo.
Iets uitvoeriger had hij mogen schrijven over hoe hij al die ellende verwerkte, als mens. Wellicht heeft hij in de loop der tijd een stevig afweermechanisme opgebouwd, hij noteert dat het schrijven, het rapporteren hem hielp om afstand te houden en alles te verwerken, ‘alsof mijn pen danste op het ritme van de ellende’. Soms schaamt hij zich voor zijn gevoelens, zoals tijdens de Ethiopische hongersnood, waar hij nerveus vaststelt dat hij, net als zijn collega’s, zin heeft om te neuken of te vechten. ‘De dood erotiseert de zinnen en erodeert de normen’, stelt hij vast, in een van de prachtige zinnen in dit boek die aantonen dat Lindijer ook een uitmuntend schrijver is.
Zijn pen werd al die jaren gelukkig niet alleen aangedreven door gruwel, maar ook door schoonheid. Lindijer heeft oog voor de natuur, de veranderingen in het landschap, de warmte en solidariteit onder mensen, de levenslust van vele Afrikanen. Niet als het cliché zoals het wordt voorgeschoteld aan westerse toeristen, maar vanuit een warme betrokkenheid met de mensen en het continent.
Met de vingers in de neus
Erg spannend is zijn beschrijving van een avontuurlijke kanotocht op de wild stromende Ubangi-rivier in Congo, inclusief tropische storm met tientallen bliksems. Maar als de rust is teruggekeerd werpen vissers hun netten weer in de dampende bruine stroom. Met zijn mooi opgebouwde verhalen die vaak enkele decennia overspannen, ook nog eens goed doorspekt met historische kennis, bewijst Lindijer nog iets anders: het nut van een langdurig correspondentschap, zeker in een moeilijke en gevarieerde regio. Moderne nieuwsmanagers mogen graag doen geloven dat het nieuws ook geleverd kan worden door persagentschappen, of dat correspondenten na enkele jaren uitgeblust raken en hun frisse kijk op de ontwikkelingen verliezen, maar Lindijer bewijst met de vingers in de neus hun ongelijk.
Hij beschrijft op inzichtelijke wijze en vanuit eerste hand de veranderingen die hij ziet en meemaakt. En de rebellenleiders waarmee hij ooit langs het front trok, blijken enkele decennia later nog altijd aanspreekbaar als regeringsleider. Journalistieke ogen zijn goed getrainde ogen, weet Lindijer, en ze zijn meer dan ooit nodig in deze wereld vol propaganda en nepnieuws.
Interviews nav de Wolkenkrabber:
Afrika-correspondent Koert Lindijer ziet dagelijks hoe weinig het Westen snapt van ‘zijn’ snel veranderde continent
In zijn nieuwe boek Een wolkenkrabber op de savanne schrijft journalist Koert Lindijer over zijn veertig jaar durende correspondentschap, de omwentelingen in Afrikaanse landen en de vele gruwelijkheden die hij aanschouwde.
Interview met Saskia Houttuin in de Volkskrant op 5 februari 2023
Omschrijf zijn boek vooral niet als zijn memoires – daarvoor heeft Koert Lindijer (69) toch niet zeven jaar op zijn skippybal aan zijn bureau zitten zwoegen? ‘Ik heb wel eens met Meles Zenawi in één bed geslapen’, zegt hij, verwijzend naar de voormalig leider van Ethiopië. ‘Maar moet dat nou in een boek?’
Nee, een aaneenschakeling van persoonlijke ontboezemingen is Een wolkenkrabber op de savanne zeker niet. Lindijers nieuwste werk laat zich misschien wel het best uitleggen als een ooggetuigenverslag van hoe een continent verandert. Een journalistieke tijdreis, waarin de Afrika-correspondent – sinds 1983 voor NRC en later ook voor de NOS – de lezer meeneemt langs veertig jaar geschiedenis in Oost- en Centraal-Afrika. De hongersnood in Ethiopië, de genocide in Rwanda, de val van de Zaïrese president Mobutu: stuk voor stuk historische mijlpalen, waarvan Lindijer vanaf de eerste rij verslag heeft gedaan.
Al die tijd bleef Nairobi, de hoofdstad van Kenia, zijn thuis. Hij trouwde er met Margaret en werd vader van zoons Kevin en Marvin. In de jaren tachtig betrok hij een bungalow aan de zuidrand van de stad. Een weelderige lap groen die ooit tot de koffieplantage van de Deense auteur Karen Blixen behoorde. ’s Nachts hoorde je de leeuwen brullen. ‘Nairobi was toen nog een tuinstad’, vertelt hij vanaf een tuinstoel op zijn veranda, ‘en zoals de meeste koloniale hoofdsteden gebouwd en gestructureerd voor de overheersers. Dus de witten, de Britten. Het is een stad gesticht op basis van apartheid.’
Aangenaam voor een selecte groep dus?
‘Dat is nog steeds zo, maar nu is het apartheid op basis van wat er in je portemonnee zit. Je ziet hier meer rijkdom dan in Amsterdam. Overal zie je terreinwagens. Maar ze rijden vlak langs een wereld van sloppenwijken. We dachten eerst dat de armoede te verhapstukken was, dat het tijdelijke groeistuipen waren. Dat bleek niet het geval. Het zijn nu echt gescheiden werelden. Toen ik hier aankwam was er nog dat vleugje hoop op een nieuwe toekomst na de onafhankelijkheid van 1963. We horen bij elkaar. We gaan voor elkaar zorgen: ubuntu. Dat is vervlogen.’
Je beschrijft hoe de urbanisatie van Nairobi, en ook van andere Afrikaanse steden, heeft bijgedragen aan verpaupering. Anderzijds zie je ook de vooruitgang die het heeft gebracht.
‘Ik denk dat urbanisering onvermijdelijk is. Het idee is: het arme platteland trekt naar de steden en vindt werk in de industrie. Zo wordt er meer geld verdiend, komt er een intellectuele klasse op die meedoet aan het democratische spel, die ideeën in de maatschappij brengt. Dat is het ideale plaatje. Maar je ziet hier dat het totaal ongecontroleerd is. Er is een middenklasse opgekomen in de jaren negentig die zijn status juist niet dankt aan hard werken. Nee, het is corruptie. Pure diefstal.’
Wat deed jou ooit besluiten om je spullen te pakken en naar Kenia te verhuizen?
‘Ik ben een product van de jaren zestig, het einde ervan, en begin jaren zeventig. De wereld stond open: iedereen die een beetje creatief was, vond zijn weg. Het kon niet op. En ik heb heel de tijd gedacht: ik wil weg uit Nederland. Dit benauwt me, dit is me te klein. Ik wil niet in deze natte grond worden begraven. En na verkennende reizen door Azië, Latijns-Amerika en Afrika besloot ik naar Afrika te gaan. Daar was zó veel aan de hand, in die periode van na de onafhankelijkheid: hoe worden staten gevormd, hoe gaan zij een rol spelen in de wereld? En ik kwam ook naar Afrika omdat het hier geweldig prachtig mooi is. De schijnbaar lege landschappen, om daar te verkeren… Dat geeft een gevoel van vrijheid. Het brengt je terug tot wie je bent: een klein stipje op de aarde met evenveel belang als die ene steen in de woestijn.’
Een gedachte die veel mensen juist benauwt.
‘Mij dus niet. Het geeft mij perspectief en heeft de gang naar de psychiater altijd onnodig gemaakt. Of het nu na de genocide in Rwanda was of de hongersnood in Ethiopië of welke smerige oorlog dan ook: als ik weer terugkeer naar de basale dingen in het leven, voelt mijn mind weer als gezuiverd.’
Je eerste grote reportagereis was in 1984 naar Ethiopië, tijdens de hongersnood. Het was daar zo ellendig dat de typist van NRC je vroeg of wat je haar vertelde werkelijk allemaal was gebeurd.
‘Daar zag ik zo veel dood, zo veel ellende. In Korem (stad in het noorden van Ethiopië, red.) werden elke dag zo’n honderdvijftig lichamen uitgelegd op de begraafplaats. Mensen stierven vooral ’s ochtends vroeg, als het licht begon te worden. Zeker in de hooglanden van Ethiopië kunnen de nachten koud zijn. Het lichaam kan dat dan niet meer hebben en dan ga je net over de streep. Zoiets massaals had ik nooit eerder gezien; ik zag het als een groot onrecht.’
In Een wolkenkrabber op de savanne beschrijft Lindijer hoe zijn kijk op de mensheid in die periode onherroepelijk veranderde. Het zou slechts de eerste van vele reizen zijn waarin rampspoed of grof geweld centraal stond. En toch, schrijft hij, wilde hij zich afzetten tegen de ‘nieuwscowboys’ die dergelijke gebeurtenissen als decor zagen voor hun spannende oorlogsverhalen. Liever ging hij op onderzoek uit, wilde hij uitleggen waarom iets gebeurde. De genocide in Rwanda, in 1994, was een dieptepunt. In honderd dagen tijd kwamen achthonderdduizend Rwandezen om het leven. Daar daalde bij Lindijer het besef in ‘dat het laagje vernis dat we beschaving noemen, flinterdun is. Soms is doden een fluitje van een cent. In iedereen schuilt een potentiële moordenaar.’
De moordpartijen waren nog gaande toen je daar verslag deed. Wat is je bijgebleven?
‘In Rwanda heb ik meegemaakt dat kennelijk een kritisch deel in de hersenen kan worden uitgeschakeld. En wat het met iemand doet wanneer een regime aanzet om te denken over medemensen in de term van kakkerlakken. Hoe iemand bereid kan zijn om zijn buurman te vermoorden, of haar beste vriendin. En dan ook haar kinderen, door ze tegen de muur kapot te slaan.
‘Het deed mij denken aan De pest, de roman van de Franse schrijver Albert Camus. Op het moment dat ik er middenin zat realiseerde ik het mij nauwelijks, al die absurde dingen was ik als normaal gaan ervaren. Tot ik eruit stapte en mij afvroeg waarom ik geen lijken meer rook. En dan moest ik nog terug, weer een normaal mens worden.’
Hoe deed jij dat, weer normaal worden?
‘Gewoon, rust houden. Hier op deze compound had ik mijn familie, mijn opgroeiende kinderen. Mijn tweede zoon is geboren tijdens de genocide. Menselijkheid ervaren, de fun van het leven. En ja, natuurlijk, tot op de dag van vandaag sta ik, als ik langs de kant van de weg een dode gazelle ruik, weer op scherp. Het brengt krassen op je harde schijf teweeg, maar die schijf is wel blijven werken.
‘Soms voelde ik me schuldig. Dan dacht ik: ik loop rond als een koude kikker, waarom huil ik niet? In Rwanda was mijn hart al vrij snel gesloten. Als ik dat niet had gedaan, was het de vraag of ik daar zonder al te veel scheuren uit was gekomen.’
Hielp het schrijven daarbij?
‘In ons vak heb je toch het idee dat je een soort scherm met je meedraagt. Je bent er bij, maar je hoort er niet bij. Ja, je bent overwerkt. Ja, je slaapt niet meer. Maar op de spanning danst mijn pen. De stukken die ik het makkelijkst heb geschreven, zijn de stukken uit het veld over dit soort situaties.’
Er waren in die tijd ook belangrijke machtswisselingen. Je interviewde bijna alle grote leiders in de regio: Laurent Kabila in de Democratische Republiek Congo, Yoweri Museveni in Oeganda, Meles Zenawi in Ethiopië – in het begin nog revolutionairen met nieuw elan en grote dromen over democratie en welvaart. Isaias Afewerki, de huidige president van Eritrea, vertelde jou vanuit de schuilkelders een liberale democratie te willen. Maar uiteindelijk ontpopte hij zich tot het type autocraat waartegen hij als verzetsleider streed.
‘Politici zijn monsters. Dat geldt in Afrika ook. Vlak na de onafhankelijkheid is het idealisme hier aan de macht; je kunt nog steeds met politici hier spreken die je vertellen dat ze in de politiek wilden om iets goeds te doen. Dat idealisme vervloog, en langzaam maar zeker werd iemand geen parlementslid meer omdat hij iets wilde veranderen, maar om rijker te worden. Kenia heeft daar het voortouw in genomen, hier bestaat een vulgaire politieke klasse. It’s our time to eat.’
En toen kwamen er mannen…
‘…die het heel anders deden! Een nieuwe groep leiders, gewapende intellectuelen, ontdaan van die ideologische bagage. Noem me maar Yoweri, zei de nieuwe Oegandese president Museveni in zijn eerste persconferentie, waar ik bij was. Wat heerlijk dat het eenvoudige mensen waren, met wie je een kopje thee kon drinken. Isaias Afewerki van Eritrea in zijn spijkerbroek: dat gaf allemaal het gevoel van: wauw, dit zijn nieuwe bevrijders. Maar we hebben onderschat dat het gewoon arrogante militairen waren. En dat hun mentaliteit was: wij geven orders, jullie hebben maar te volgen. Wij hebben dit land bevrijd, dus bezitten wij het land. We hebben ze op een te hoog podium gezet, ze zijn te groot geworden.’
En toch is het alternatief, een democratisch meerpartijenstelsel, volgens jou niet altijd de oplossing. Je schrijft dat pluralisme een gevaar kan vormen voor zwakke staten, dat democratie juist tegenstellingen kan aanwakkeren.
‘Ik heb altijd gevonden dat Afrika zijn eigen weg moet vinden, op basis van cultuur, landschap, en mentaliteit. Het is een proces. Dat is een waardeloos woord, maar het is wel zo. De totale mislukking van het kolonialisme laat zijn sporen na. In het Westen wordt niet goed begrepen wat honderdvijftig jaar koloniale tijd hier aan trauma heeft teweeggebracht.’
Je schrijft dat de journalistiek ook een periode van dekolonisatie doormaakt. In hoeverre is ze daarin geslaagd?
‘We hebben maar ten dele de westerse vooringenomenheid over het continent kunnen wegnemen. Ik bedoel, als de vrouw van Trump hier met een tropenhelm op komt, denk ik: dit soort mensen begrijpt dus niet wat hier aan schade is aangericht door mensen met zulke helmen op. De verhouding tussen de witte en de zwarte wereld is nog steeds niet in verhouding. Dat moet je wel erkennen.
‘Toen ik hier kwam paste Afrika in de journalistiek zolang het bijdroeg aan de westerse blik op de wereld. Er werd geen enkele poging gedaan om daar iets aan te veranderen. Het klinkt nu bijna idealistisch als ik zeg dat ik in die tijd vanuit de gedachten en gevoelens van Afrikanen wilde schrijven.’
En daar is nu veel meer belangstelling voor?
‘We zijn zo verschrikkelijk brutaal geworden in dit vak, we willen nog net niet de slaapkamer van mensen binnenkomen. Hoe er verslag wordt gedaan van oorlog, honger. Dat je dochter net is vermoord en je de vraag krijgt: hoe voelt u zich nou? Ik vind dat dus pornografische vragen. Natúúrlijk voel je je ellendig.
‘Zoals ik in mijn boek schrijf: ja, het was nodig om wat meer saus over het eten te doen. De krant was in de jaren tachtig één grijze massa, je had het maar te lezen. Misschien stond er een foto bij. Hoe saaier, hoe beter. Dat veranderde in de jaren negentig met televisie, tijdens de eeuwwisseling door het internet. Maar onderhand is de saus belangrijker geworden dan het gerecht zelf. We doen nu wel héél erg ons best om de aandacht te trekken. En dan heb ik het nog niet eens over de digitale wereld, waarin wordt gekeken hoe vaak iets wordt aangeklikt.
‘Het hoort ook een beetje bij de tijd. Dat er nu fotootjes van de correspondent bij onze stukken staan – ik vind dat echt ridicuul. Wij behoren anonieme mensen te zijn. Ik heb altijd gevonden dat wij totaal onbelangrijk zijn. Wat mij betreft mag het à la The Economist, stukken zonder namen erbij. Vanuit het diepste van mijn hart zeg ik dat.’
Maar als je een prijs of zo wint, dan ben je toch blij met de erkenning?
‘Dat is net even anders. Als je waardering krijgt van collega’s, als je iets goed doet, dan word ik ook onder mijn ballen gekieteld. Natuurlijk is dat zo. Maar ja, trek het niet uit mijn bek wat ik van journalistieke prijzen in Nederland vind, dat is allemaal incest. Toch?’
Je begon als correspondent in de tijd van stenotypisten die je verhaal via krakerige telefoonlijnen optikten, cassettebandjes gaf je mee aan KLM-stewards. Het was een tijd waarin het allemaal niet zo snel hoefde, omdat het simpelweg niet snel kon. Nu dat is veranderd: welke invloed heeft dat op jouw werkwijze?
‘De vrijheid van de correspondent is ingeperkt. Wij correspondenten maakten de krant. Nu zijn we leveranciers geworden van een krant die in Nederland wordt bedacht. De irritatie die ik voel als mensen me voor een reis vragen wat ik ga doen: hoeveel verhalen ga je schrijven, wanneer lever je ze in? Ik ben nog niet eens vertrokken! Wanneer kunnen we het inplannen? Aargh. Als ouwe lul kan ik nu zeggen: het respect voor ons is verdwenen. Maar uiteraard hoorde ik die geluiden in de jaren tachtig al van de oudere correspondenten.’
Je wordt dit jaar 70.
‘Ik geloof dat ik inmiddels de oudste werknemer van de krant ben. Het zwarte gat is onvermijdelijk, als je zeven jaar ergens mee bezig bent en je moet opeens weer mee in de maalstroom… ik ben gezond, behalve mijn rug, die wordt niet meer beter. Komt door al het reizen, is me verteld. Ik moet mijn fysieke toestand in ogenschouw nemen. Ik hoop dat de krant de souplesse heeft om mij aan te houden op wat ik kan toevoegen. Lange verhalen, essays. Ik ben een reiziger op een kameel. Langzaam. Als het te snel gaat, roept dat te veel vragen bij me op.’
Daags na ons gesprek gaat Lindijer met zijn vrouw Margaret op huizenjacht langs de Keniaanse oostkust. Nairobi is te onaangenaam geworden. Nog liever settelt hij in de halfwoestijn van Samburu, in het onherbergzame noorden van Kenia, waar zijn boezemvriend Lonis in een kraal verblijft, Resim, een gehucht zo klein, dat het niet vindbaar is op Google Maps.
Waarom Samburu?
‘Omdat het daar over de meest basale dingen gaat: praten, broederschap. Eenheid met de natuur. Een glas water dat als een glas champagne smaakt. De geboorte van een kind dat tot gigantische vreugde in de wijde omgeving kan leiden, de besnijdenis van jongemannen waar een jaar lang naartoe wordt gewerkt. Het kan best dat ik onder de grond ga in Samburu, al raakt het vanwege de aanhoudende droogte daar steeds meer in the back of my mind. Maar ik denk erover na: wat voor luxe zou ik nodig hebben? Een bed, een matras, een kist met een hangslotje met daarin mijn computer en muziek. En mijn e-reader. Elektriciteit komt van de zon, water kan met de ezel worden gehaald, zoals iedereen het daar doet.’
Net als de Samburu zie je jezelf als een nomade.
‘Ik voel me nergens gelukkiger dan bij een kampvuur, bij het slachten van een geit. Dat mensen me iets vertellen zoals ik het nog niet had bekeken. Met je voeten in het hete zand of in de koele blubber staan – dat is ook de leukste kant van mijn werk. Het gevoel te hebben van: ik heb iets te vertellen. Ik heb een rol te vervullen.’
De geboren Rotterdammer Koert Lindijer (69) is sinds 1983 correspondent in Afrika voor dagblad NRC en NOS Radio. Hij kreeg in zijn carrière de Dick Scherpenzeel-persprijs, de ereprijs Journalist voor de Vrede van het Humanistisch Vredesberaad en de Lira Correspondentenprijs. Hij schreef eerder over Afrika al de boeken Kraal in Nairobi, Terug naar Rwanda, Bittereinders en De vloek van de Nijl. De laatste twee boeken werden genomineerd voor de Bob den Uyl-prijs.
Een tv interview in Buitenhof valt te vinden op : https://www.npostart.nl/buitenhof/12-02-2023/VPWON_1344400
‘De Vloek van de Nijl’: meesterlijk, eerlijk en ontluisterend
In oktober 2014 kwam mijn boek De Vloek van de Nijl uit, een boek over meer dan 150 jaar uitbuiting van Zuid Sudan, een boek over Arabisch racisme in zwart Afrika, een boek over een vijftig jaar lange en mislukte bevrijdingsstrijd. Een boek geschreven van binnenuit, met verhalen over mensen, om de problematiek van een van de meest gewelddadige en minst bekende delen van Afrika zichtbaar te maken.
De Vloek van de Nijl kreeg goede recensies in Nederland en België en werd genomineerd voor de Bob den Uyl prijs. Zoals mij bij mijn drie eerdere boeken al bleek, verscheen de zuurste bespreking in mijn eigen krant NRC-Handelsblad, door een recensent die vertelt hoe hij het boek zou hebben geschreven. Een meer oprechte beschouwing verscheen bij de Volkskrant.
Hieronder enkele citaten en daaronder enkele besprekingen
-De Volkskrant
Waarschijnlijk is er geen westerse journalist die de conflicten en rampen in Zuid-Soedan zo lang en van zo dichtbij heeft gevolgd als de NRC-correspondent Lindijer.
Hij beschrijft het meesterlijk, eerlijk en ontluisterend. Persoonlijk ook, al vraag je je wel af wat zijn dierbaren in Nairobi hier nu eigenlijk van vonden, dat vertelt hij dan weer niet.
Hij doorstond ontberingen, waaronder lange marsen in de hitte door de wildernis met guerrillastrijders, en liep groot gevaar in een streek waar voor gewonden geen medische hulp in de buurt was. Hij beschrijft het laconiek, het stelde weinig voor in vergelijking met het lot van de inwoners van dit enorme gebied.
-Nederlands dagblad
Treffend weet correspondent Koert Lindijer de sfeer van Afrika te beschrijven in het door geweld verscheurde hartland Sudan/Zuid-Sudan. In de Vloek van de Nijl rijgt hij warme verhalen aaneen, pikt moeiteloos tafereeltjes en anekdotes op om de juiste toon te treffen, maar neemt in zijn beschrijvingen tegelijk het onophoudelijke geweld en politieke gekonkel mee die samen Noord- en Zuid-Sudan al decennialang teisteren.
-NRC-H
Lindijers boek leest als een trein
-Literaire websites:
De vloek van de Nijl is een diep ontluisterend boek dat empathische lezers bij de keel zal grijpen. Alleen een ingesteldheid die het midden houdt tussen afstand en betrokkenheid kan een uiterst nauwkeurig, gedetailleerd en verhelderend boek opleveren als De vloek van de Nijl. Koert Lindijers stijl zoekt de breedte én de diepte op. Zijn oneliners zijn vaak beschouwende pareltjes!
En wanneer de letters geschreven zijn, is het prima herbronnen op het erf in Nairobi!
-Afrikanieuws
Lindijer is een goed observator en hij ondergaat de oorlog ook daadwerkelijk door met de zuidelijke bevrijdingsbeweging SPLA (Sudan People’s Liberation Army) op pad te gaan, de bush in.
De recensies:
Zuid-Soedan is eng, absurdistisch en ook fascinerend
Door: Wim Bossema 4 december 2014
RECENSIESPIEGEL de Volkskrant
- Koert Lindijer: De vloek van de Nijl. Gestrand in de oorlog van Sudan. Met fotokatern door Petterik Wiggers –Het had een sprookjesachtig verhaal kunnen worden: hoe alles toch nog goed kwam na een uitzichtloze broederstrijd. Maar voordat Koert Lindijer klaar was met zijn kroniek van een kwart eeuw geweld en gekonkel in Zuid-Soedan gevolgd door een vredesakkoord en onafhankelijkheid, begon het vechten, moorden, verkrachten en plunderen van voren af aan. Vergeet ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ maar weer.Zo gaf de geschiedenis dit bijzondere boek een gedoemde lading mee. Mooi voor een verhaal als het einde een terugkeer naar het begin lijkt – net als bij Lindijers eerste bezoek in 1980 zet een nieuwe spiraal van geweld zich in beweging in 2014 – maar verschrikkelijk voor de Zuid-Soedanezen en voor de auteur die een zwak voor hen heeft.Waarschijnlijk is er geen westerse journalist die de conflicten en rampen in Zuid-Soedan zo lang en van zo dichtbij heeft gevolgd als de NRC-correspondent Lindijer. Al meteen bij het eerste bezoek in 1980 raakt hij in de ban van het even kluchtige als wrede leven in een van de meest afgelegen oorden in Afrika. Als illegale bezoeker wordt hij in de stoffige ‘hoofdstad’ Juba gearresteerd op verdenking van wapensmokkel. Vele dagen moet hij wachten op zijn rechtszaak, slenterend en kletsend met inwoners. ‘Mijn eerste grote wachten in Soedan was begonnen.’ Tot slot wordt hij tot deportatie veroordeeld en kan hij weg.Steeds weer zou Lindijer teruggaan vanuit zijn woon- en standplaats Nairobi, de hoofdstad van buurland Kenia. Aanleidingen genoeg: nieuwe offensieven van het regeringsleger uit het noorden, of successen van de bevrijdingsbeweging SPLA onder leiding van de charismatische en autoritaire John Garang, dan weer afsplitsing en een strijd die ontaardt in etnische afrekeningen tussen volkeren in Zuid-Soedan en de steeds maar weerkerende hongersnoden en humanitaire rampen met ontheemden en mensenrechtenschendingen. Maar ook vaak ging Lindijer zonder duidelijke aanleiding, gewoon om te kijken hoe het ermee stond en dat aan zijn lezers te vertellen. Zuid-Soedan was voor hem een belangrijke kwestie al die 35 jaren.
Waarom Zuid-Soedan Lindijer meer zijn greep had dan al die andere landen en conflicten in Afrika waarover hij in zijn lange carrière als Afrika-correspondent rapporteerde, blijft gissen, ook na lezing van dit boek.
Hij doorstond ontberingen, waaronder lange marsen in de hitte door de wildernis met guerrillastrijders, en liep groot gevaar in een streek waar voor gewonden geen medische hulp in de buurt was. Hij beschrijft het laconiek, het stelde weinig voor in vergelijking met het lot van de inwoners van dit enorme gebied.Het was ook niet de roekeloosheid van een enthousiaste student: in 2011 vloog Lindijer (1953) naar rebellengebied in de Nuba Bergen (net buiten het zojuist onafhankelijk geworden Zuid-Soedan) en zat er weken vast, omdat geen hulpvliegtuigje er meer durfde landen. Hij raakt van de verveling in een roes. ‘Wilde ik hier eigenlijk nog wel weg?’
Hij beschrijft het meesterlijk, eerlijk en ontluisterend. Persoonlijk ook, al vraag je je wel af wat zijn dierbaren in Nairobi hier nu eigenlijk van vonden, dat vertelt hij dan weer niet.
Ik snap wel iets van de fascinatie van Koert Lindijer voor Zuid-Soedan. Ik was er maar één keer en maar kort, in 1991?. Het was een van de vreemdste oorden die ook ooit heb gezien, het leek een absurdistische film met bizarre personages. Ik zag ook de naakte dorpsgek van Kapoeta, die Lindijer zo levendig beschrijft. Of het was een andere naakte dwaas, dat kan ook, er zijn er vele in Zuid-Soedan. In het SPLA-kamp in het plaatsje Nasir trof ik de vreeswekkende commandant Gordon, een veteraan uit een eerdere opstand nog voor 1980. En de charmante Riek Machar met een Brits verleden en zijn jonge, lange Britse vriendin, Emma McCune, die later bij een auto-ongeluk zou omkomen en over wie een mooi boek is geschreven. Machar greep de gelegenheid van een stroom repatrianten die massaal VN-hulp gingen krijgen aan om voor zichzelf te beginnen en scheidde zich af van Garang waar we bij stonden. Nooit heb ik in zo’n korte tijd zoveel leugens en fantastische verhalen gehoord en zoveel gekonkel gezien. Ja, Zuid-Soedan is eng en ook fascinerend.
Lindijer maakte Machar veel vaker mee en hij zet hem krachtig neer in zijn zeer uiteenlopende rollen van rebel, tot collaborateur met Khartoum tot vicepresident tot opnieuw opstandelingenleider zonder scrupules. Ook de andere hoofdrolspelers kan Lindijer uit eigen waarneming beschrijven en typeren.
Hij is zo ingevoerd in de loop der jaren dat hij ook de geheimen uit de doeken kan doen, zoals die over de Lost Boys, beschreven door Dave Eggers in What is the What. Zielige wezen die honderden kilometers door de bush moesten lopen op zoek naar redding? Deels waar, maar ook waar is dat de meesten kindsoldaten van Garang of Machar waren die in vluchtelingenkampen met westerse hulp werden opgelapt en weer teruggingen naar de strijd en de oorlogsmisdaden.
Lindijers favoriete personage is Peter Adwok Nyaba en ook zijn vrouw en kinderen. Hij beschrijft hun leven als tekenend voor de hele geschiedenis van (Zuid-)Soedan. Lindijer leerde hem in 1983 kennen, Peter Adwok Nyaba was toen hoogleraar aan de universiteit van Juba. Het werd een vriendschap van jaren.
Peter sloot zich aan bij het SPLA en verloor een been bij een gevecht. Hij maakte de vele perikelen van binnenuit mee en deelde in de euforie over de bevrijding na het vredesakkoord. Hij was korte tijd minister, maar raakte weldra in onmin met president Salva Kiir, die hem na het uitbreken van de nieuwe burgeroorlog met Machar een tijdje gevangen hield en daarna onder huisarrest plaatste.
Ach, zei Peter: ‘Dat is beter dan vroeger in een diepe kuil’. In 1989 was hij al eens door Garang gevangen gezet, die wilde afrekenen met linkse intellectuelen in zijn SPLA en hun kritiek. Zulke onvermurwbare vrienden zijn vast een goed middel tegen moedeloosheid. Peter Adwok Nyaba maakt iets begrijpelijker waarom Koert Lindijer zo verknocht is aan dit hopeloze oord.
————————————————————————————————————————-
‘Onze dag van bevrijding komt nooit wanneer we nu geen mensen opleiden.’
(Kizito Odohu)
Hoe kan een gebied dat rijk is aan olie, landbouwgronden en water in de tang genomen worden door een uitgedroogde buurregio?
Dat is één van de basisvragen waarop De vloek van de Nijl je een antwoord geeft.Noord- en Zuid-Sudan verhouden zich al enkele eeuwen als kat en hond. De ellende begon toen blanken en Arabieren de donkere zuiderlingen tot slaven maakten en ze in Europa en op het Arabische schiereiland te koop aanboden. Toen bij de onafhankelijkheid in ’56 het centrum van de macht in Khartoum kwam te liggen, werden de zwarte Afrikanen paria’s in eigen land. Hoewel ze zelf ook een mengvolk zijn, gedragen de Noord-Sudanezen zich tot op de dag van vandaag als arrogante racisten.
Uit zoveel ongelijkheid kon alleen maar oorlog ontstaan. Tientallen jaren lang bestookten de strijdende partijen elkaar. De prijs die het achtergestelde zuiden betaalde was torenhoog: enkele miljoenen doden en vluchtelingen, de verspreiding van middeleeuwse ziektes, honger, het uit elkaar vallen van traditionele structuren, een hele generatie die het boerenvak niet geleerd had en voor wie oorlog voeren een identiteit was geworden.
Dit noodlottig resultaat is trouwens niet enkel op het conto van de noorderlingen te schrijven. Er is ook de oorlog binnen de oorlog. Omdat het overkoepelende rebellenleger SPLA ten prooi viel aan clan-denken en egotrippende leiders, hadden (en hebben) er gewapende conflicten binnen Zuid-Sudan plaats. Minstens even betreurenswaardig is dat dit boerenleger van analfabeten niet in staat was om in bevrijde gebieden een bestuursnetwerk uit te bouwen. Erger nog: ze bezondigden zich aan veeroof, het afromen van buitenlandse hulp, het onder dwang recruteren van kindsoldaten. Bij ‘het verbeteren van het lot’ dachten rebellenleiders enkel aan zichzelf… en hun villa in Kenia. Als het zuiden in 2011 eindelijk onafhankelijk wordt, is er dan ook bitter weinig te vieren!
De vloek van de Nijl is een diep ontluisterend boek dat empathische lezers bij de keel zal grijpen. Je volgt een samenleving waar de, toch al erg dunne, bodem helemaal uit wegvalt, waar wapens, machtswellust, graaicultuur en onkunde over burgers heersen. Je hoort de kwetsbaren roepen zonder gehoord te worden. Je ziet dat de weinige studenten die Zuid-Sudan rijk is, in plaats van zich voor te bereiden op bestuursfuncties, uit gewetensnood voor het gewapende verzet kiezen. Je betreurt dat de wijdverbreide geplogenheid ‘één lijn, één chef’ het haalt bij de compromis- en consensushouding. Andersdenkenden worden in de Afrikaanse politiek hardhandig opzij geschoven. ‘Zowel in het noorden als in het zuiden waren alle andere politieke groeperingen uitgesloten’, schrijft Koert Lindijer. Ook binnen de toonaangevende groeperingen geldt eenzelfde autoritaire cultuur.
Hoewel ontmoetingen met universiteitsprofessor Peter Adwok Nyaba, jurist Godfrey Bulla, die veel burgermoed toont, en Joseph Lagu, die je inwijdt in de provisiekamers van de bush, je geloof in de mensheid een prettige boost geven, kun je weinig soelaas vinden in dit verhaal. ‘Oorlog is gewoon, vrede een uitzondering langs de Nijl,’ moet de auteur toegeven. Toch vraag je je af hoe ook hij zich staande houdt tussen irritante Moslimbroeders, omhooggevallen commandanten, rondcirkelende Antonovs, bladeren etende dorpelingen, getraumatiseerde vrienden… bij de teloorgang van een hele wereld.
In het laatste hoofdstuk geeft hij een mogelijk antwoord:
‘De blik moet op oneindig, het gevoel in stand-by positie.
Alleen een ingesteldheid die het midden houdt tussen afstand en betrokkenheid kan een uiterst nauwkeurig, gedetailleerd en verhelderend boek opleveren als De vloek van de Nijl. Koert Lindijers stijl zoekt de breedte én de diepte op. Zijn oneliners zijn vaak beschouwende pareltjes!
En wanneer de letters geschreven zijn, is het prima herbronnen op het erf in Nairobi!
Quotering: *****
Miriam Grootscholten.
Afrika-correspondent Koert Lindijer reist al dertig jaar naar Sudan. In dit boek beschrijft hij de chronologie van de oorlog. Wat begon als een ideologische strijd tussen de islamitische Arabieren in het noorden en de zwarte christelijke bevolking in het zuiden, veranderde in een oneindige machtsstrijd om olie en overheidsgeld.
De kiem van de conflicten in Sudan ligt feitelijk in de slavenhandel. Begin negentiende eeuw stuurde de Egyptische onderkoning Muhammed Ali legers naar Sudan om slaven en goud te halen. Deze praktijken gingen lang door, zelfs na de officiële afschaffing van de slavernij. De haat van de zwarte Zuid-Sudanese bevolking tegen de Arabieren die zich in het Noorden vestigden, werd hier gezaaid. Tegelijkertijd is hierin de oorsprong van de minachting van de Arabieren voor hun zwarte zuiderburen te vinden. Dat deze gebieden door de Britten zijn samengevoegd tot één land is geen geweldige zet geweest. Zelfs de huidige Noord Sudanese president Bashir zegt nog dat de zwarte zuiderlingen moeten worden `gedisciplineerd door de stok’.
Koert Lindijer is correspondent voor oa. NRC en woont sinds 1983 in Nairobi. Naast zijn journalistieke werk publiceerde hij eerder de titels `Bittereinders’ , `Terug naar Rwanda’ en `Kraal in Nairobi’. Sinds 1980 reist hij met tussenpozen naar Sudan. Lindijer is een goed observator en hij ondergaat de oorlog ook daadwerkelijk door met de zuidelijke bevrijdingsbeweging SPLA (Sudan People’s Liberation Army) op pad te gaan, de bush in. Zo stuit hij op een gegeven moment op de immense stroom mensen die onderweg zijn. De vele jongens in die groep blijken de zo genoemde `Lost Boys’ op wie Dave Eggers zijn boek `Wat is de wat’ baseerde. Later verneemt Lindijer dat deze jongens niet allemaal op de vlucht waren, maar dat velen onderweg waren naar trainingskampen van het SPLA. Zij zouden opgeleid worden om als soldaat te vechten en de persoon die dit vertelt en zelf een van de jongens was, zegt dat ze daartoe ook zeker bereid waren: de haat tegen de Arabieren was zo groot dat die ook door de jongere jongens werd gevoeld. John Garang, lang leider van het zuidelijke SPLA, heeft altijd ontkend kindsoldaten in te zetten.
Lindijer beschrijft het beklemmende gevoel dat hij krijgt bij achtergelaten dorpen en vluchtelingenkampen; de aanwezigheid van de bewoners is nog bijna tastbaar en de aanblik is schrijnend. Als hij na het versturen van een reportage niet meer weg lijkt te kunnen vanuit het gebied waar hij zich bevindt, komt het allemaal wel heel dichtbij. Het vliegtuig dat hem zou ophalen komt niet en met een paar lotgenoten belandt hij in het grote niets. Hij kan nergens heen, er is geen eten en drinken en de gekte ligt op de loer. Als het klopt dat in zo’n situatie iemands ware aard naar boven komt dan is het duidelijk dat Koert Lindijer zich onder de `Letterheren’ kan scharen: zijn behoefte aan leesvoer en schrijfpapier is bijna evenzo groot als die aan water en voedsel.
De toon van het boek is ondanks de zwaarte van het onderwerp vrij licht. Er valt ook nog wel wat te lachen, bijvoorbeeld wanneer hij zich in een vliegtuig vol nonnen en een Mariabeeld bevindt. Lindijer stelt zich alleen kritisch op als hij vindt dat hij recht van spreken heeft; de oorlog zit zo diep in het land en in de mensen dat het moeilijk is daarover te oordelen. Beter is het om het verhaal objectief te vertellen. Keiharde kritiek komt er op de hulpverlening tijdens de grootste voedselhulpoperatie uit de geschiedenis: Operation Lifeline Sudan. De VN maakte er een grote show van, inclusief artiesten en bombast. Er werd een enorm resort gebouwd waar hoeren en bier in grote voorraad aanwezig waren. Ook de kampong van Unicef had elektriciteit, stromend water, een wasserij, satelliet-tv en driegangen maaltijden. De uitgaven voor luchtvervoer en het onderhoud van hulpverleners was vele malen hoger dan die van de medicijnen, voedsel en andere hulpmiddelen die men moest verspreiden. Niet verwonderlijk dat een van de piloten van de VN Lindijer toevertrouwt de `tijd van zijn leven’ te hebben. Hoe het ooit vrede moet worden in dit grote land blijft een vraag. Het einde van deze oorlog laat nog lang op zich wachten.
De Vloek van de Nijl, Koert Lindijer. Uitgeverij Atlas Contact € 19,99
———————————————————————————————————-
IS KOERT LINDIJER DE HEDENDAAGSE WILFRED THESIGER?
Koert Lindijer, met foto’s van Petterik Wiggers
Uitgeverij Atlas Isbn 90 450 0555 7
SPEURTOCHT NAAR OUDE AFRIKAANSE CULTUREN
24-10-2003 Volkskrant
Thesiger, de ‘laatste ontdekkingsreiziger’ bij de nomadenvolken, overleed in augustus dit jaar. Lindijer begint zijn zojuist verschenen boek Bittereinders, over het nomadenleven in Afrika, met een gesprek met zijn hoogbejaarde voorganger.
Lindijer voelt zichzelf een moderne nomade, alleen gelukkig als hij onderweg is voor zijn krant, NRC Handelsblad – al twintig jaar in Afrika. Hij is op zoek naar geestverwanten, een romantische onderneming. Maar helaas: de nomadenculturen die Thesiger beschreef, bestaan nauwelijks meer.
Al meteen in het begin – Lindijer heeft zijn woonplaats Nairobi, de hoofdstad van Kenia, nog maar nauwelijks verlaten – gaat het mis. Hij treft de Masai-leider Ole Timoi, die een gewiekst overlegger met hulporganisaties blijkt. Éen van de vele tekenen dat de Masai niet aan de moderne tijd ontsnappen, dat het eens trotse volk in schijn-authenticiteit leeft.
En zo gaat het met de meeste nomaden die Lindijer bezoekt. In het noorden van Kenia is het leven van de Wuaso Boran ontaard in banditisme. Krijgers maken de wegen gevaarlijk in het dunbevolkte gebied dat grenst aan het chaotische Somalië. Dat is geen traditie, integendeel, oude regels worden met voeten getreden. ‘In de onmetelijke zandbak vliegen nomaden elkaar steeds frequenter naar de keel.’
In de Sahara treft Lindijer de Tamasheqs (Toearegs), in een armoedige, verloederde staat. De jongeren zijn in opstand gekomen, ze willen een eigen ‘staat’, de Azawad. Maar de bloedige guerrilla heeft hen vervreemd van de ouderen, de gemeenschap is verscheurd. Bij de Karimojong in Uganda zijn de traditionele, streng gereglementeerde veediefstallen verworden tot bloedige roofpartijen door krijgers met kalasjnikovs, sommigen nog maar dertien jaar oud.
De San in Zuid-Afrika en Botswana leiden een treurig bestaan, van hun jachtvelden verdreven en aan de drank geraakt; als ze geluk hebben, kunnen ze souvenirs maken in een project je van een westerse hulporganisatie.
De Somaliërs zijn in meerderheid nomaden, en zij hebben misschien wel de grootste puinhoop van hun land en hun cultuur gemaakt in hun eindeloze onderlinge clanoorlogen met modern wapentuig. In het noorden, dat zich als Somaliland heeft afgescheiden, treft Lindijer voor het eerst iets dat lijkt op een nomaden staat. Met een minister voor Nomadenzaken. Maar het bijbehorende visioen van een moderne nomade doet hem gruwen: hij ‘rijdt in een comfortabele Toyota Landcruiser naast zijn kudde en bezit een draagbare telefoon’.
Uiteindelijk is Lindijer nog het gelukkigst bij de nomaden bij we hij al vele jaren kind aan huis is: de Samburu, het volk van zijn vrienden Lemelem en Kasao. Bittereinders is een mooi boek, doortrokken van verlangen naar een tijd die Lindijer alleen uit oude boeken kent. Maar zelfs in zijn beeld van die tijd komen barsten. Bij de Afar in Ethiopië praat hij over de beroemde beschrijvingen die Thesiger van hun cultuur gaf, maar daar blijkt weinig van te kloppen. Zijn de Afar penishakkers (snijden zij het lid van hun overwonnen vijanden af)? Dat wisten de Afar zelf niet. Het gesprek van Lindijer met Thesiger verliep ook al niet naar zijn verwachting. De oude baas bleek zijn romantische gevoelens en zijn empathie met de nomaden helemaal niet te delen. Lindijer blijkt geen moderne Thesiger, eerder zijn tegenpool: geen afstandelijke bezoeker in een romantische tijd, maar een romanticus in een harde tijd. Zo schreef Lindijer een melancholische kroniek van het kwijnende bestaan van de Afrikaanse nomaden. Weinig romantisch, maar des te indrukwekkender.
Wim Bossema
NOMADEN VAN AFRIKA
Leeuwarder Courant 26-9-2003
“In zijn kraal kan ik uren zitten lullen onder een boom. Een behaaglijk geluk, nergens voel ik me zo thuis als in Samburuland,” lezen we in ‘Btttereinders’ van Koert Lindijer. Wie het vorige boek van deze in Kenia gestationeerde correspondent van NRC Handelsblad heeft gelezen – ‘Een kraal in Nairobi’ – zal dat niet verbazen. Hierin beschrijft hij zijn hechte vriendschap met Lemelen, een lid van de nomadische Samburu. Hij neemt hem zelfs’ mee naar Nederland, wat vele problematische situaties oplevert.
In ‘Bittereinders’ – een Zuid-Afrikaanse naam voor Bosjesmannen, die nu San genoemd worden – staat het Afrikaanse nomadisme centraal. Lindijer beschrijft vooral het leven van veenomaden, maar ook de Bosjesmannen, die geen vee bezitten, zoekt hij in de Kalahariwoestijn op. Wat hij daar aantreft, zijn slechts restanten van de oude levenswijze, die als toeristische koopwaar aan de man worden gebracht. Dat beeld staat in schril contrast met de situatie bij andere nomaden, die zich vaak veel zelfbewuster en strijdbaarder opstellen. Her en der maken zij, mede door de gemakkelijke beschikbaarheidvan geweren, hele streken onveilig: De arme, vreedzame Bosjesmannen zijn altijd het kind van de rekening geweest.
Behalve bij de Samburuen Masai in Kenia, steekt Lindijer zijn licht op in buurlanden als Tanzania, Oeganda en Somalië, en zelfs bij de Toearegs in de Sahara. Daar voelt hij zich als Kuifje, een van zijn favoriete helden, ook een reizende journalist ten slotte. Maar belangrijker dan Kuifje zijn de namen van Wilfred Thesiger, de vermaarde Britse ontdekkingsreiziger die deze zomer overleed, en Bruce Chatwin.
Thesiger vestigde zijn naam met gewaagde reizen door Ethiopië en het Arabisch schiereiland. Hij had zijn hart verpand aan nomadisch levende volken die te midden van een barse natuur met weinig tevreden waren. De Brit had een grote afkeer van de moderne tijd. Wat dat betreft, zat hij op een lijn met de nomaden die ook oerconservatief zijn.
Chatwin legde zijn ideeën over nomadisme neer in ‘The Songlines’ (‘De gezongen aarde’), wat zich als een loflied op deze manier van leven laat lezen. De moderne onrust van de toerist zou hieruit voortvloeien, aan deze oervorm waarmee het menselijk bestaan begon. In zijn nawoord zegt Lindijer Chatwin vooral als een stadsmens te beschouwen, een typtsche vertegenwoordiger van de westerse romantiek.
Op veel plaatsen hebben de veenomaden te lijden onder de opmars van boeren. Ze worden zelfs uit wildparken verwijderd. Juist daar zouden zij, met hun grote kennis van natuur en wilde dieren, een belangrijke rol kunnen spelen. Voorts zouden zij op een eigentijdser manier met hun vee moeten omgaan – ze zouden hun koeien en geiten ook als handelswaar moeten zien, niet alleen als objecten die status geven. Dat laatste is wel gebeurd in Somalië, waar de dieren een belangrijk exportproduct zijn.
Zo is ‘Bittereinders’ een afwisselende en boeiende ommegang geworden door nomadisch Afrika. Zo in het voorbijgaan tikt Lindijer menige voorganger, zoals Thesiger, Chatwin en Laurens van der Post, die een bewonderend boek
over de Bosjesmannen schreef, op de vingers. Want een romanticus wil deze journalist, die een liefhebber is van het werk van Slauerhoff en J.R.R. Tolkien, liever niet genoemd worden.
GERRIT JAN ZWIER
Andere boeken:
JOURNALISTEN TERUG NAAR RWANDA
De Journalist 28 november 1997
Koert Lindijer, Afrika-correspondent van NRC Handelsblad, bezocht de onheilsplekken met fotograaf Bengt van Loosdrecht. Samen maakten ze het boek ‘Terug naar Rwanda‘.
Lindijer volgt in zijn tekst de gebeurtenissen van jaar tot jaar.
Verklarende politieke feiten mengt hij met de van hem bekende heldere journalistieke notities, die overigens voor een deel al eerder in zijn krant verschenen. Hij toont grote belangstelling voor het lot van de ‘gewone’ Rwandees. Ook hij worstelt met de alles overheersende vraag: Hoe kon het gebeuren? Lindijer zelf: ‘Hoe kan het dat Rwandezen massaal een massamoord pleegden, niet door middel van vuurpelotons, maar met knuppels en kapmessen?’ De journalist gaat te rade bij de Rwandezen zelf, maar die maken de vraag wederkerig of hullen zich in een verdoofd stilzwijgen. Het overleefd verleden dragen ze schijnbaar met zich mee als iets onvermijdelijks. Het zijn trauma’s waar een westerling maar moeilijk vat op krijgt.
Maar de Rwandees weet er zelf ook geen raad mee. Niemand heeft immers een genocide van dergelijke omvang eerder meegemaakt. Veel. tijd voor overpeinzing is er bovendien niet. De Rwandezen hebben de slachting overleefd en moeten nu – alleen – verder. Het verdriet, ogenschijnlijk onzichtbaar, is er niet minder om.
Bengt van Loosdrecht bracht na de volkenmoord als diplomaat een jaar door in Kigali, de hoofdstad van Rwanda. Van daaruit reisde hij door het land. Hij nam zijn camera mee. ‘De diepe trauma’s en onherstelbare schade die de Rwandese bevolking zijn aangedaan, zullen wij nooit kunnen bevatten’, schrijft ook hij in zijn voorwoord. ‘Ook met deze foto’s niet.’
De 62 kleurenfoto’s getuigen van grote betrokkenheid, maar Van Loosdrechts beelden missen vreemd genoeg sporen van het drama. Het blijven al te vaak aardige portretjes van vriendelijk en verlegen lachende kinderen. De woorden in ‘Terug naar Rwanda’ maken je stiller dan de foto’s. Het doel is daarmee toch bereikt: Rwanda is niet vergeten.
Frits Baarda
Koert Lindijer is correspondent in Afrika voor o.a. NRC Handelsblad en het Radio 1 journaal. Ooit verscheen in zijn dromen zijn zwarte moeder die hem meenam over de savanne. Al meer dan twintig jaar vindt hij broederschap bij de Samburu’s in Kenia. Onder hen heeft hij twee bijzondere vrienden. Lonis, leeftijdgenoot, hoeder van de tradities. En Kasao, jonger en een revolutionair in zijn stam. Opgewassen tegen de nieuwe omstandigheden van droogte en overbevolking doordat hij van zijn aangeboren kennis van de natuur zijn vak heeft gemaakt.
Koert, Lonis en Kasao zijn de hoofdpersonen in de documentaire Mijn Zwarte Moeder . Geïnspireerd door de boeken en verhalen van Lindijer ging Fred van Dijk op zoek naar een Afrika dat binnenkort niet meer in deze vorm te vinden zal zijn.
Produktie: Vera de Vries
Recensie, film op TV op 29 maart 2007, door Louise Cornelis
Gisteren was de tweede uitzending van het Afrika-vierluik in Holland Doc op de VPRO-televisie. Dit keer was de camera gericht op een Nederlander, op Koert Lindijer, die woont en werkt als correspondent en schrijver in Nairobi. We zien hem in zijn huis (hij noemt het ‘kraal”) een telefoonbericht over de burgeroorlog in Oeganda inspreken voor uitzending op Radio 1.
Maar dat is maar zijn halve leven. Want waar Corinne Hofmann de blanke Masai was, zo is Lindijer de blanke Samburu: de andere helft van zijn leven is met die nomaden, waarin hij een tweede familie heeft gevonden.
Anders dan Hofmann past het Samburu-leven Lindijer als een tweede huid. Dat was het meest verwonderlijke aan de hele documentaire: Lindijer beweegt zich tussen de Samburu-krijgers en herders alsof hij één van hen is. Hij onthoudt zich er bijvoorbeeld van om het beter te weten dan zij, dus om ze te ‘helpen” of te ‘ontwikkelen”. Daar is al genoeg schade mee aangericht.
Hij accepteert hun manier van leven, ook al ziet hij ook de nadelen ervan. De manier van leven van de Samburu”s staat bijvoorbeeld onder druk door droogte en overbegrazing, en nog steeds gaan maar een paar kinderen naar school. De zoons die herder worden, hoeven dat niet.
Maar de kennis van het gebied, het vee en de natuur van deze mensen is onovertroffen, en die zou veel beter ingezet kunnen worden als de regering daar maar oren naar had. Maar nomaden zijn marginale groepen. Het is dus maar de vraag of er over een paar jaar nog Samburu”s zijn.
Lindijer leeft zo in twee werelden: in Nairobi met zijn vrouw en kinderen; bij de Samburu”s als één van hun groep. Dat is zijn antwoord op de eenzaamheid en individualisering die hij in Nederland aantrof.
Hij is niet de enige met zo”n dubbelleven, want één van de Samburu”s maakte de omgekeerde overstap: die werkt een deel van het jaar als reisleider voor safari”s. De spagaat tussen traditioneel en modern lijkt hen beiden geen moeite te kosten en dat werd mooi verbeeld in deze documentaire, die vooral harmonie uitstraalde. De harmonie bijvoorbeeld van rustig wandelende giraffes met op de verre achtergrond in plaats van bergketens wolkenkrabbers…
Lindijer lijkt op zijn plaats in Kenia, en zijn respect en liefde voor de Samburu”s is zichtbaar en voelbaar. Toch liet het me achter met een paar vragen. Wat als Lindijer een vrouw geweest was, zoals de blanke Masai? Is die gemeenschapszin dan nog zo prettig?
Hij is niet de enige met zo”n dubbelleven, want één van de Samburu”s maakte de omgekeerde overstap: die werkt een deel van het jaar als reisleider voor safari”s. De spagaat tussen traditioneel en modern lijkt hen beiden geen moeite te kosten en dat werd mooi verbeeld in deze documentaire, die vooral harmonie uitstraalde. De harmonie bijvoorbeeld van rustig wandelende giraffes met op de verre achtergrond in plaats van bergketens wolkenkrabbers…
Lindijer lijkt op zijn plaats in Kenia, en zijn respect en liefde voor de Samburu”s is zichtbaar en voelbaar. Toch liet het me achter met een paar vragen. Wat als Lindijer een vrouw geweest was, zoals de blanke Masai? Is die gemeenschapszin dan nog zo prettig?