Inleiding: 35 jaar geleden schreven correspondenten van NRC Handelsblad ieder een verhaal over een dorp. We doen deze zomeerserie nu over en gaan terug naar dat dorp. Dit is het verhaal dat ik schreef op 16 september 1989. In de komende weken verschijnt het verhaal hoe het er nu uitziet op precies dezelfde plaats.
De maan is gerezen naar zijn hoogste punt wanneer de zon aan de horizon verschijnt. De ezels stoten hun eerste klaaglijke kreten uit, een kameel strekt zijn poten en een ongeduldig kalf drukt de neus tegen de onderbuik van zijn nog rustende moeder. In de hutten vlammen de vuurtjes op.
De oude Busuké richt zich op, wrijft over haar grijze haren en spuugt in het as van het vuur. Ze gooit er twee takjes bij en het vuur begint onmiddellijk te roken. De jonge krijgers in de hut reageren met een rollende grom op de prikkelende rook, maar blijven slapen.
Busuké werpt een blik op de krijgers en realiseert zich dat ze laat is vanochtend, ze pakt gehaast de kalebas en gaat haar koe melken. Als ze na twintig minuten terugkeert zitten de krijgers te wachten op hun kop thee. De eerste zonnestralen boren zich door de gaatjes in de hut wanneer om kwart over zes Busuké haar thee serveert. De dag begint in het Samburu-dorp.
„Ik ga vandaag mijn ezels zoeken”, zegt Litikison, „ze zijn al vier dagen zoek”. „Okee, ik ga met je mee”, valt een krijger hem bij. „Laten wij dan de koeien gaan water geven”, suggereert Kurupa een mede-krijger, „dat is al enkele dagen niet gebeurd”. Sinds enkele maanden regent het niet en de dichtstbijzijnde waterplaats ligt vier uur lopen van het dorp. De overige zeven krijgers willen vandaag niet werken, zij gaan vlees eten.
De Samburu-boma (dorp) ligt er verlaten bij wanneer de zeven marans (krijgers) rond elf uur uit de doornige omheining stappen. Alle mannen verkeren inmiddels bij hun koeien op de vlaktes. De meisjes zijn met de geiten op stap. Alleen een paar kinderen en oudere vrouwen hangen nog rond. Busuké verricht in haar hut wat huishoudelijk werk, ze dicht de gaten in het dak met een mengsel van koeiestront en modder.
Gewapend met speer en slagwapen speuren de zeven morans naar sporen van hun geiten en schapen. Bij een droge rivierbedding treffen ze de kudde, gehoed door een aantrekkelijk jong meisje. De morans wisselen enkele waarderende opmerkingen uit. Zodra zij binnen haar gehoorbereik verkeren gedragen ze zich formeel, houden twee meter afstand en schudden haar niet de hand. Ze informeren haar dat ze een schaap komen slachten. Het meisje knikt, trekt zich terug en zal zich verder niet meer laten zien. Ibeshon zoekt het vetste exemplaar uit en draagt het op zijn schouders naar een beschutte plaats. Hij is vandaag de slager, Oliam zal het vlees roosteren.
Ibeshon knijpt zijn vuist rond de snuit van het tegenstribbelende beest. Als het schaap bewustzijn heeft verloren snijdt hij met zijn hakmes de ader in de nek door. Met een golfbeweging stroomt het bloed in het vel dat in komvorm is opengesneden. Iedere moran slurpt zijn deel van het warme zoete bloed. Een uur later zitten de zeven op grote stukken geroosterd vlees te kauwen. Het bloed, het vlees en vooral de exclusieve sfeer van morans onder elkaar maken de tongen los.
Een uitdaging, vele malen groter dan het met blote handen doden van een leeuw, wacht het Samburu-volk. De nomadische wereld van Kenia is de afgelopen jaren vrijwel opgehouden te bestaan. De ruimte raakte op en de regering wil haar onderdanen kunnen controleren. De Samburu’s moesten zich vestigen. De boma’s die vroeger slechts tijdelijk onderdak gaven, zullen permanent worden en uitgroeien tot volwaardige dorpen. Intussen dienen de voormalige nomaden hun plaats te veroveren in een nieuw Kenia, waar de agrarische volkeren al veel eerder hun aandeel in de macht opeisten.
„De wereld verandert snel”, zegt Lemelen als hij een hap uit het schapenhart neemt, „misschien verdwijnt de wereld wel. Mensen moorden wilde dieren uit, ze hakken bomen om als er nog geen nieuwe groeien en ze laten het gras kaalvreten. Wij Samburu’s weten dat dit fout is. Mensen, wilde dieren, bomen en gras horen bij elkaar. Wij weten wanneer het gras te kort is geworden en we dus naar elders moeten verhuizen. Mensen hebben niet het recht de andere schepselen uit te moorden”.
Wat is jullie eerste wens? „Water”, roepen de zeven in koor. In de droge maanden dienen de morans met hun kuddes enkele dagen lang te lopen op zoek naar gras en water. De vrouwen die achterblijven in de boma kost het uren om drinkwater op te graven.
Busuké in haar huis
Stenen huis
Ibeshon eerste wens is een stenen huis in de boma. Iedereen zwijgt, niemand ondersteunt deze gedachte. Ibeshon gaat als enige van de vijftig morans in de boma naar school en kan redelijk lézen en schrijven. Van de honderdvijftig inwoners van de boma spreekt alleen hij goed Swahili, Kenia’s nationale taal. Ja, hij verstaat zelfs vijf woorden Engels. Kortom, hij neemt deel aan de nieuwe wereld en dat bracht nieuwe wensen.
„Ik wil als eerste een echtgenote”, verbreekt Lemelen de stilte. „Wat heb ik aan een stenen huis als er geen gezin in woont? En ik zou mijn kinderen naar school willen sturen”. Er ontstaat een discussie over school. Wat zijn eigenlijk de voordelen wanneer je je kinderen onderwijs laat genieten?
Ibeshon: „Ik ben gelukkiger geworden sinds ik naar school ga. Ik kan mijn naam schrijven, borden lezen en weet waar Mombasa ligt.”
De andere morans kijken hem vragend aan voor meer argumenten. „In Nairobi kan ik zelfverzekerd rondlopen. En wanneer mensen mij een papier onder de neus drukken om me te belazeren, kan ik ze tegenspreken,” vervolgt Ibeshon. Hierop reageren de anderen instemmend.
Het schaap is vrijwel op. De darmen, maag en beenderen worden verpakt in het vel en de morans begeven zich weer richting boma. Het terrein is ruw, de zon fel en de hitte vermoeiend. Maar morans klagen nooit, daar zijn ze immers krijgers voor. Bij de terugkeer in de boma wacht de thee van Busuké. Zij ontvangt de resten van het schaap. Tien minuten later lopen overal in de boma kinderen te kauwen op darmen of kluiven ze aan schapenbotten.
Tegenover de woning van Busuké staat de hut van ol-payiam (oude heer) Larata. Hij bezit drie vrouwen en ontelbare kinderen. Hoe ouder hoe gezaghebbender, geldt bij de Samburu’s als vanzelfsprekend. De Samburu’s kennen geen centraal gezag, de ouderen nemen collectief beslissingen. Ze beleggen hun besprekingen in een speciale omheining in het hart van de boma, waar zij contact kunnen zoeken met God.
„Wij ouderen dienen het geheel met elkaar eens te zijn alvorens we besluiten nemen,” vertelt Larata, „als er één tegen is praten we door. We luisteren naar zijn argumenten en als die goed zijn voeren we zijn keuze misschien zelfs uit”. Kost dat niet veel tijd? „Ik begrijp niet wat je bedoelt,” antwoordt Larata, „het gaat er toch om dat wij Samburu’s tezamen blijven. Een paar jaar geleden praatten we een week over een huwelijksgeschil. Nu discussiëren we al vier dagen over een moran die in een andere boma sliep met een meisje dat al was opgeëist. Overigens heeft er in onze boma al twee jaar geen enkel probleem plaatsgevonden”.
Verbannen
De ouderen kunnen zware straffen opleggen. „We eisen bovenal dat de schuldige zijn excuses aanbiedt, hij moet zich overgeven,” legt Larata uit. „In het geval van een moord wordt de schuldige verbannen uit het gebied. Vroeger gingen we met zijn allen met onze speren naar de boma van de schuldige en namen zijn koeien af. Tegenwoordig melden we een moord bij de mensen van de regering.”
De veranderingen van de laatste tien jaar beziet Larata met gemengde gevoelens. „Het is goed dat onze kinderen naar school gaan en er leren lezen. Want zo gaat de wereld nu eenmaal. Ook mijn dochters mogen naar school hoor”, zegt hij gul. „En als zij naar school zijn geweest mogen ze nog steeds trouwen. Maar ik zou nooit met iemand trouwen die naar school is geweest. Want zij kan een taal spreken die ik niet begrijp. Dan staat zij boven mij en dat is onaanvaardbaar voor de Samburu’s.” Larata kan niet goed vatten wat de invoering van onderwijs voor ingrijpende verandering teweeg zal brengen in de boma. „Wanneer mijn kinderen zijn opgeleid kunnen ze mij wat leren. Maar ik kan ze vertellen hoe het vroeger was. En dat is veel belangrijker.”
Hij zwijgt. Hij wil nog wat zeggen maar zoekt eerst naar de woorden. „Al gaan een paar van onze kinderen nu naar school, wij Samburu’s zijn nog steeds tesamen,” zegt hij uiteindelijk strijdvaardig. Larata maakt zich zorgen over de toekomst, dat is duidelijk. Wanneer vrouwen en kinderen mondiger worden gemaakt door het onderwijs, ja misschien zelfs meer weten dan de oudere mannen, wat blijft er dan over van de traditionele verhoudingen tussen jongeren en ouderen, tussen man en vrouw? Het gezag van de oude heren dreigt ondermijnd te gaan worden.
De sterrenhemel omlijst het bestaan van de Samburu’s, ze kennen vele hemellichamen bij hun naam. Larata wil iets weten. „Tegenwoordig zie ik nieuwe sterren lopen langs de hemel, in hoge snelheid. Kunnen ze op school uitleggen wat voor sterren dit zijn?” Niemand in de boma heeft nog gehoord van satellieten.
Een oude heer uit een andere boma meldt zich bij Larata. Eén van zijn zonen wil met één van Larata’s dochters trouwen. Dat vormt een probleem, Larata heeft deze dochter namelijk aan iemand anders beloofd. „Al blijken er twintig mannen te zijn die je dochter wensen, ik zal er voor zorgen dat ze tot mijn familie gaat behoren,” begint vastberaden de oude man de onderhandelingen. Aan het einde van de middag besluiten de twee oude heren de besprekingen op te schorten tot morgen. Larata roept vervolgens Lemelen bij zich. „Moran, wanneer kies jij eindelijk je vrouw? Wij ouderen hebben er over zitten praten en manen je tot haast. Vrijwel alle morans hebben al hun keuze gemaakt. Ze wachten nu op jou alvorens zij kunnen trouwen”.
Lemelen klaagt al jaren dat trouwen bij de Samburu’s zo verschrikkelijk moeilijk is. „Je moet weken onderhandelen met de ouders voor ze hun dochter willen afstaan”, zegt Lemelen. Vriendinnetjes voor de nacht heeft hij genoeg, maar een vrouw, dat kost zoveel tijd. Vele nachten lag hij te piekeren hoe hij aan een echtgenote kan komen. Larata biedt hulp. Hij selecteerde een kandidate in een andere boma. Hoewel Lemelen haar niet kent toont hij zich weer vol hoop. „Misschien ben ik nu, met Larata’s hulp, binnen enkele weken getrouwd”.
Lonis Lemelen(rechts)
Speren
Rond half zeven gloeit de boma in de ondergaande zon. Het vee slentert de omheining binnen. Een dierbaar jong geitje wordt geselecteerd om vannacht in de hut te slapen. De oudere vrouwen melken ieder hun koe, onder het zingen van een speciaal liedje. Met gekruiste benen en leunend op hun speren aanschouwen de morans aandachtig hun rijkdommen op vier poten.
Een kind ligt op de rug tussen de twee bulten van een rustende koe. Hij rolt zich op en laat zich spelenderwijs over de bult en langs de neus van het beest naar beneden glijden. De koe laat het jongetje gelaten over zich heen gaan. Een perfecte harmonie heerst er tussen de Samburu’s en hun vee.
Het is weer hoog tijd voor een kopje thee met vette melk en vele scheppen suiker. Enkele morans steken hun speren in de grond bij de opening van Busuké’s hut en kruipen er naar binnen. De morans wonen niet in een specifieke hut, ze eten en slapen daar waar ze zich het beste thuisvoelen. De boma als geheel ishun woning. Alle hutten zien er identiek uit. Ze zijn laag en knus, iedereen kruipt bij elkaar. In de ene helft liggen huiden om op te slapen, in het andere gedeelte brandt het vuur en verblijven de vrouw des huizes en het favoriete geitje. Ramen ontbreken.
Langs de wanden hangen kalebassen en een lange rode sok waarin de suiker wordt opgeborgen. De bouwstijl van de boma en de „hutten sluit privé-bezit vrijwel uit. Huisdeuren en kasten ontbreken. „Het probleem voor ons morans die in Nairobi werken, is dat alles wat we hier achterlaten verdwijnt,” zegt Raale schaterlachend. „Waspoeder, suiker, kleren, kralen, noem maar op, alles van mij behoort aan iedereen wanneer ik er niet ben”. Alle spullen „verdwijnen” automatisch in het collectief. Alleen vee is privé-eigendom.
Deze collectieve instelling bevordert geen gunstig investeringsklimaat. In een naburige boma opende onlangs een moran voor het eerst een winkeltje. Hij verkoopt waspoeder, thee en suiker. Het blijkt moeilijk om zakelijk te handelen wanneer je klanten je kameraden zijn. De oude heer Larata begrijpt bovendien helemaal de noodzaak niet. „Dat is onze winkel”, wijst hij naar zijn geiten. „Ik maak me geen zorgen over voedsel, immers vlees en melk zijn er altijd. En mocht de regen uitblijven, dan richt ik me tot God”.
De avond is halfvol. De jongeren nemen over. Raale maakt een grommend geluid dat uit het diepste van zijn lichaam rolt en uitmondt in een muzikale kreet. Andere morans volgen hem. Jonge meisjes met pronte borstjes druppelen nu de hut binnen en zingen met hun hoge stemmetjes over de mannelijke bassen heen. De stem als muziekinstrument, het koor groeit en groeit aan kracht. Het liedje verhaalt over een leeuw. Rond twaalven begeven de morans zich naar buiten, gevolgd door de meisjes. In het midden van de boma, waar de koeiepoep het zachtst is, dansen inmiddels tachtig morans en meisjes. In gescheiden groepen natuurlijk. De stimulerende muziek van stemmen zweept de geesten op, iederéén wordt meegesleept, het kan niet anders. De morans springen hoger en hoger. Litikison raakt buiten zinnen, vier morans moeten zijn schokkende lichaam vasthouden. Er vormt zich schuim rond zijn mond. De maan begint aan zijn klim van de kraakheldere hemel. Het is zomaar een nacht in een boma van de Samburu.
Vriendschap
„Ik ga nog wat lopen,” meldt Jos zijn intentie om een meisje uit te zoeken voor de nacht. Samburu’s kennen vrije seks. Slapen met vrouwen hoort bij het dagelijkse ritme. Hun cultuur is ‘seks-positief’, wat wil zeggen dat van jongs af aan seksueel contact wordt gestimuleerd als een deugd. Seks betreft vermoedelijk het enige dat de Samburu’s privé bedrijven. Iedere moran begeeft zich naar die hut waar hij vermoedt vannacht een goede partner te zullen aantreffen.
Belangrijker dan seks tussen man en vrouw is kameraadschappelijkheid tussen vrienden van hetzelfde geslacht. „Iets voornamers dan vriendschap bestaat er niet,” zegt Lemelen wanneer hij met vier morans naar Busuké’s hut terugloopt. „Vriendschap betekent dat je iemand altijd in je hart meedraagt en je hem regelmatig wilt zien. Alleen uit woorden merk je bij ons of je vrienden bent. Vrienden delen alles. Jij als vriend mag vanzelfsprekend met mijn vrouw slapen”.
Maar zijn jullie in de boma dan allemaal vrienden van elkaar, hoe smeden jullie die eenheid? „Wij Samburu’s hechten aan elkaar, ook als enkelen van ons zijn vertrokken naar de verre stad. De ouderen hebben ons geleerd een eenheid te vormen. Sinds de Samburu’s op de wereld kwamen, is het zo geweest. Misschien zijn we wel anders dan iedereen op de wereld,” verklaart Lemelen. Busuké ontwaakt en wil weer thee zetten wanneer de vijf morans binnenkomen. Ze toont zich een beetje teleurgesteld dat het er vannacht slechts vijf zijn. „Ik wil, ik moet voor mijn kinderen zorgen, het is zeer slecht als ik alleen zou zijn, zegt ze slaperig. De morans grommen, strekken hun benen, snuiten hun neus, vegen het snot aan de wand af en spugen nog een laatste fluim richting vuur. Dan leggen ze zich in de nauwe ruimte te rusten, als vijf vingers aan één hand.
Dit artikel verscheen op 16 september 1989. Alle foto’s copyright Koert Lindijer