Dierenarts Roland Suluku rijdt iedere dag op de brommer van de pater over een verschroeide aarde. „Het land wordt warmer en armer”, zegt hij over zijn werkbezoeken aan de dorpen op het platteland van Sierra Leone. „De regenwouden bestreken dertig jaar geleden vrijwel geheel mijn land, nu zijn ze bijna verdwenen”.
Tot aan de bergtoppen en de einder: alles is zwartgeblakerd. Zinderend en zonder het geluid van vogels en krekels. De boeren die zwerflandbouw praktiseren, hebben alles in vlam gezet.
Een spoor van lege plasticzakjes zware drank voert naar een plukje woud. „Traditionele jagers”, verzucht Suluku. Jagers, veehouders, boskappers en diamantzoekers dringen steeds dieper de uitgedunde regenwouden binnen. Maar de natuur slaat terug. Want de binnendringers keren terug met gevaarlijke ziektes. De virussen van Hiv/Aids, Chikungunya forest fever, West Nile fever, Rift Valley fever, Dengue, Marlburg en ebola sprongen de afgelopen eeuw vanuit deze bossen over van dier naar mens. Ontbossing is dus levensgevaarlijk. De in 1822 geboren beroemde Fransman Louis Pasteur, de vader van de biologie van de micro-organismen, voorspelde het al: „Het zijn de microben die het laatste woord zullen hebben”.
Een eeuw geleden waren in West- Afrika de meeste gebieden van de kust tot ver landinwaarts oogverblindend groen. De Britse schrijver Graham Greene beschrijft in zijn in 1936 gepubliceerde verslag ‘Journey Without Maps’ zijn reis in deze regio als „een groene tunnel zonder einde”. Al die bossen maakten hem claustrofobisch en in paniek begon hij „te denken over dingen om over na te denken”. Verder oostwaarts ploegden driehonderd jaar eerder Nederlandse ondernemers voor hun handel in goud en slaven wekenlang door nauwelijks doordringbaar regenwoud.
Waar is dat maagdelijke Afrika gebleven? Het landschap werd de afgelopen halve eeuw door de bevolkingsgroei naakt en broos. Vrijwel ieder nieuws over het milieu is tegenwoordig deprimerend: smeltende gletsjers op de Ruwenzori, kwijnende wouden in Zuid-Madagaskar, woestijnvorming en oorlog in Darfur, minder bomen rond de wildparken in Oost Afrika, met als gevolg een snel teruglopende biodiversiteit.
Een eeuw geleden telde Ghana 2,5 miljoen inwoners en er was genoeg ruimte voor zwerflandbouw. Nu zijn er 25 miljoen Ghanezen. Nana Kwaku speelde als kleine jongen in het woud. Hij is nu een van de oude stamhoofden van het koninkrijk rond Akhumadan in Noord-Ghana. „We hebben de toorn van onze geesten over ons uitgeroepen door de bossen te laten kappen”, lamenteert hij. „Onze geesten kunnen niet op kale vlaktes leven. Het is heet en droog geworden en onze gewassen willen niet meer groeien”.
De milieuramp krijgt In toenemende mate aandacht van Afrikaanse politici. Op de grote milieuconferentie in Parijs vorig jaar deden Afrikaanse landen de belofte om tot 2030 honderd miljoen hectare te bebossen. Onlangs vond daarom een vervolgconferentie plaats in Ghana.
Daar was ook de Nederlandse bosbouwer Paul Hol aanwezig. „Ieder jaar verdwijnen in Afrika veertien miljoen hectaren bos. Het westen van het continent Afrika ontbost het snelst. Aan het Congobekken wordt geknabbeld maar door de slechte infrastructuur gaat het daar niet zo snel”, vertelt hij.
„In Ghana liepen de bossen terug van acht miljoen hectaren in 1980 tot 1,3 miljoen nu. Het is dringende noodzaak geworden om bossen aan te leggen. Alleen duurzaam beheer en behoud van het regenwoud is niet meer genoeg”.
Paul Hol begon in 2007 een bosproject: Form Ghana. Een uur rijden ten noorden van de Ghanese stad Kumasi beplantte zijn bedrijf zevenduizend hectaren met teakbomen. Er zijn plannen om de oppervlakte te verdubbelen. Kunnen bossen geld opleveren? „Ja”, zegt Paul Hol, „na vijftien tot twintig jaar krijgen investeerders een winstmarge van ruim 10 procent. Om zo’n project duurzaam te maken is samenwerking tussen overheid, plaatselijke bewoners en privébedrijven essentieel.”
„Is je opgevallen dat op de voorruit van jouw auto geen verpletterde insecten zitten na je trip vanaf Kumasi”, verwelkomt een werknemer op de plantage van Form Ghana me. De overgebleven oorspronkelijke bomen van dertig meter hoog toornen op de plantage bij Akhumadan uit boven de geplante teakbomen van een paar meter. Ze staan er verdwaald bij maar helpen een beetje om de biodiversiteit terug te brengen. Een bosplantage maakt geen oerbos. In strakke lijnen geplante rijen bomen met gesnoeide takken maken geen bos maar een park. De geesten zijn verdwenen.
Foto’s Marleen Steenbergen