Als het dorp Wadda ontwaakt met het geluid van duiven, kippen en ezels, rijdt een oude man op zijn kameel over het door de kille ochtendwind gladgestreken zand. Hij zet zijn tulband recht en kijkt misprijzend naar de revolutionaire slogans op een muur. Het ‘martelarenplein’, zo herdoopten de jongeren van dit dorp in Noord-Darfur deze plek, ter nagedachtenis van een sit-in in 2019 tegen de toenmalige autocratische president Omar al-Bashir waarbij een van hen werd gedood.
De kameel gaat door zijn knieën, de man stapt af en stelt zich voor als een van de ouderen van Wadda. „De jongeren zijn tegenwoordig oproeikraaiers”, bromt hij. „Wij ouderen hebben hier altijd de vrede bewaard. Nu tonen jongeren geen ontzag meer voor ons. Daarom vloeide er bloed op dit plein”.
Er bestaat een machtsvacuüm in de West-Soedanese regio Darfur, groter nog dan in hoofdstad Khartoum, waar het conflict simpelweg draait om verzetscomités van burgers tegen de militaire coup in oktober. Het conflict in Darfur is gecompliceerder en ontstond al begin deze eeuw. Na een vredesverdrag in 2020 trokken vier rebellengroepen de regionale hoofdstad Al Fashir binnen, waarna hun leiders politieke posities kregen en hun strijders zich voegden bij het regeringsleger van president Abdel Fattah al-Burhan en de geallieerde Rapid Support Forces van Hamdan Dagalo Hemedti. Die laatste strijdgroep, die in de volksmond Janjaweed heet, steunt op Arabische groepen en berucht is om zijn misdaden tegen Darfuri van Afrikaanse komaf, lijkt de sterkste van alle.
Geteisterde regio
In de gemarginaliseerde streken van het land, ver van het traditionele machtscentrum in de Nijlvallei, eisen gewapende bewegingen, die vaak niet meer zijn dan etnische belangengroepen, hun aandeel op. Burgers worden beroofd door losbandige krijgers, er wordt op hen geschoten bij demonstraties en ze lijden in toenemende mate honger. Nergens is de wanorde zo groot als in de West-Soedanese regio Darfur. Net als in Khartoum vormden zich in Darfur verzetscomités en vallen er doden bij betogingen tegen de oude garde.
„Darfur werd overgedragen aan de rebellengroepen en milities, en dat heeft geleid tot volledige straffeloosheid”, zegt een veiligheidsspecialist in Khartoum. „Bovendien is er met het vertrek, vorig jaar, van de VN-vredesmacht Unamid en de Afrikaanse Unie geen enkele strijdmacht meer die het geweld in toom houdt.”
In Wadda, een dorp van 15.000 inwoners, proberen de ouderen die destijds Bashir steunden hun verloren positie terug te krijgen. „Ze proberen alles terug te draaien wat jongeren sinds 2019 met de afzetting van Bashir hebben bereikt”, zegt Huda Adoma van het plaatselijke verzetscomité. Hij wijst naar het dorpsplein. „De familie van die man op de kameel was betrokken bij de dood van onze martelaar. Net als de verzetscomités in Khartoem demonstreerden we hier wekenlang. Toen kwamen de zoon en drie broers van de man. Ze doodden de martelaar en staken een ander met een mes. De ouderen collaboreerden met het oude regime. Nu is onze tijd gekomen.” 70 procent van de 45 miljoen Soedanezen is jonger dan dertig. De ouderen van Wadda willen de moord op het dorpsplein beslechten door betaling van een bloedprijs.
Wadda ligt ver van de wereld van kraanwater, verharde wegen, elektriciteit en internet. Het is opmerkelijk hoe politiek en cultureel bewust de jongeren zijn na dertig jaar straffe islamitische dictatuur onder Bashir. Maar tegen de wapens van de krijgsheren in Darfur kunnen ze niet op. „We zijn in een bodemloze put gevallen na de militaire coup”, zucht Ibrahim Abdullah, ook lid van het verzetscomité.
Zijn collega Rahma Yosif geeft hem een por met haar elleboog om hem de moed niet te laten verliezen. „Zeker, de politiek van Soedan is deprimerend en zeker hier”, zegt ze, „maar wij van de verzetscomités strijden voor veel meer. Er moet ook een culturele revolutie op gang komen”. Haar mannelijke medestanders knikken instemmend. „De sociale problemen van Soedan zijn nog veel groter dan de politieke. Wij vrouwen hebben niets te zeggen en als we ons uitspreken, noemen de ouderen ons ‘sletten’.”
Het allesoverheersende probleem van Wadda, en heel Darfur, is echter klimaatverandering. Die leidt tot droogte, gebrek aan drinkwater, verschraling van het land, strijd om akkers tussen de zwarte landbouwbevolking en de gearabiseerde nomaden. In plaats van de problemen aan te pakken zond Bashir destijds zijn leger af op de zwarte landbouwers en bewapende hij de Janjaweed van de nomadische Arabische bevolking om de dorpen van de boeren af te branden. Op het hoogtepunt van dit conflict, rond 2002, kwamen een geschatte 300.000 mensen om het leven. Het Internationaal Strafhof klaagde Bashir aan voor genocide. De helft van de bevolking van Darfur, ruim zes miljoen mensen, heeft volgens de VN sinds die oorlog voedselhulp nodig. Ongeveer twee miljoen Darfuri verblijven nog steeds in kampen. Daar kwamen vorig jaar een half miljoen bij door nieuwe conflicten.
Droge rietstengels
Op de vlaktes buiten Wadda verzinken in de brandende middagzon bomen in een luchtspiegeling. Een vrouw op een ezelkar passeert een massagraf van de oorlog in 2003, toen een rebellenbeweging het dorp bezette. Boeren gingen meer vee houden om met de opbrengst wapens te kopen voor hun verdediging. Ze hebben de droge rietstengels op hun velden verbrand om de nomaden uit de buurt te houden: van oudsher maakten landbouwers en nomaden onderling afspraken over de toegang tot het land, maar door het vergiftigde politieke klimaat overheerst nu wantrouwen. „Die verdomde nomaden wassen hun vee achter onze afwateringsplaatsen zodat wij het water niet meer kunnen drinken”, zegt een man die het sediment achter een kunstmatige heuvel aan het weggraven is voor als de regens terugkomen.
De Sahel, waarvan Soedan deel uitmaakt, is een van de snelst opwarmende plekken ter wereld – 2 graden warmer dan een eeuw geleden, blijkt uit onderzoek. Herders en boeren vechten over de slinkende hulpbronnen. „Darfur kan de bevolkingsdruk niet meer aan”, zegt een medewerker van Unep, milieuorganisatie van de VN. Vroeger bleef er genoeg water achter in de kreken, nu houden zelfs de bassins onvoldoende water vast.
Hulporganisatie Save the Children betaalde burgers tot voor kort met eten voor het graven van dit soort afwateringsreservoirs. Nu betaalt ze contant, want alle voorraden voor voedselhulp werden onlangs gestolen. Ontwikkeling gaat moeizaam in tijden van conflict. In de kliniek van dezelfde hulporganisatie in het dorpje Abudialage weegt verpleger Islam Brema een kindje van dertien maanden in een wasteil. „Veel te licht”, zucht hij. „Maar ik heb niets om haar bij te voeden”. Haar moeder bindt het kindje op haar rug en loopt terug naar huis, 45 kilometer verderop. De honger neemt toe: 12 procent van alle families in Noord Darfur heeft minstens één zwaar ondervoed kind.
Een medewerker van Save the Children tekent drie kringen in het zand: twee cirkels tegenover elkaar, die van de ouderen en die van de jongeren en een derde die ontwikkeling heet. “Hoe kunnen we door samen aan ontwikkeling te werken de ouderen en de jongeren weer verenigen”, vraag hij zich af, “want tegen de stroom in moeten we de burgers blijven helpen”.
Fatnia Hamad, 11 jaar, zit met haar moeder op een mat in Abudialage. De zon gaat onder, ze is uitgeput. „Ik sta om vier uur op, loop twee uur naar school en aan het eind van de ochtend weer terug. In de middag leg ik die afstand af met de ezelkar voor water.” In de ochtend kan haar moeder geen thee zetten door watergebrek. Soms valt Fatnia op school flauw van vermoeidheid. De moeder kijkt met een schuin oog naar de mannen die op een andere mat vertellen geen tijd te hebben om water te halen.
Rovershol
Op de weg terug naar Al Fashir, de hoofdplaats van Noord-Darfur, manoeuvreert de chauffeur in de stofwolken over links en rechts wegschietende sporen. Bij de laatste zonnestralen neemt het gebergte in de verte grillige vormen aan. Op de voorgrond steken resten van huizen van een bij een landdispuut vernietigd dorp als rotte tanden uit het zand. Wie hier ontvoering voor losgeld wil voorkomen, neemt altijd een andere route terug. Al Fashir is een rovershol, vol bandeloze milities, regeringstroepen, rebellen en gewapende criminelen. Vrachtwagens met handelswaar worden dagelijks overvallen. Iedereen haast zich naar huis om voor het uitgaansverbod van negen uur binnen te zijn.
Langs de straat naar het stadscentrum staan de eind december geplunderde pakhuizen van het Wereldvoedselprogramma. Zeventienhonderd ton voedsel ging verloren. Alle voedselhulp in Noord-Darfur kwam stil te liggen. Verderop in de stad ligt het leeggeroofde voormalige erf van vredesmacht Unamid. Hier werden generatoren en auto’s gestolen ter waarde van opgeteld miljoenen euro’s.
Voormalige vijanden
In Al Fashir bestuurt elke gewapende groep zijn eigen stadsdeel. Ondanks de vredesdeal gaan krijgsheren door met het ronselen van strijders. Soms sturen ze hen als huurlingen naar Libië voor extra inkomsten.
De rebellengroepen van Darfur zeggen te vechten voor de zwarte landbouwers, maar de meeste hebben sinds hun oprichting begin deze eeuw geen gebieden langdurig bestuurd. De Janjaweed-militie is vermoedelijk het gewelddadigst tegen de bevolking, net als tijdens de oorlog begin deze eeuw. De voormalige vijanden moeten nu zorgen voor een geïntegreerd leger en teruggave van gestolen land, twee niet uitgevoerde voorwaarden van het vredesakkoord.
Ook in het zwaarbewaakte kantoor van gouverneur Nimir Abdel Rahim, leider van een rebellengroep, laten strijders van de Janjaweed zich zien. „Ik ben een vrijheidsstrijder”, benadrukt de gouverneur in een gesprek. „Als vrijheidsstrijder nam ik lang geleden generaal Burhan gevangen, nu de president van Soedan. Ik herinner hem daar vaak aan”, zegt gouverneur Nimir. „Als je iemand bij een veldslag hebt verslagen, moet je hem niet meer als vijand zien”.
Net als over Burhan is hij mild over Janjaweed-leider Hamdan Dagalo Hemedti, de op één na machtigste man van het land. „We moeten voorzichtig met die twee omgaan, ze voelen zich onveilig. Als ze hun positie opgeven dreigen ze alles te verliezen”. Janjaweed-leider Hemedti kreeg destijds van Bashir een goudmijn in Darfur cadeau.
Nimir begint zelf over de grote plunderingen in Al Fashir eind december. „Alle soldaten misdragen zich, ook die van mijn rebellengroep”, beaamt hij. „In verscheidene steden werd er geplunderd op de bases van voormalige vredesmacht Unamid. Toen dachten mijn soldaten: dat kunnen wij ook. Maar het regeringsleger en de Janjaweed begonnen. Morgen komen Burhan en Hemedti bij me op bezoek in Al Fashir. We moeten bespreken hoe we de gewapende groepen buiten de stad kunnen legeren.”
Alle rebellenleiders van het vredesakkoord kozen de kant van de militairen na de coup in oktober, en niet die van de demonstrerende burgers. Ze voelen zich thuis bij de militaire denkwereld, het leger is de sterkste machtsfactor van het land en biedt kansen op geld en plunderingen. Ze noemen de burgerdemonstranten „oproerkraaiers”. „Maar ik blijf een vrijheidsstrijder”, zegt Nimir, „van mij mogen de jongeren demonstreren”. Dat proberen ze de volgende dag tijdens het bezoek van Burhan en Hemedti, maar ze worden opgepakt en beroofd van hun mobieltjes en schoenen.
Twee dagen later breken gevechten uit tussen een factie van de Janjaweed en een rebellengroep bij de kennelijk nog niet geheel ontmantelde basis van Unamid. Er vallen verscheidene doden.
Dit verhaal verscheen eeder in NRC Handelsblad op 15-2-2022
Copyright Koert Lindijer