In de file vanochtend haalde een machtige stier me in. Het ronkende blik raakte omringd door magere beesten, een lange tong likte zout van mijn zijspiegel. Het open venster liet bij vlagen het zoete aroma van koeienstront binnen, tot een kolkende stofwolk me noodde het raampje te sluiten.
Het vee van het naburige Masaivolk trekt de buitenwijken van Nairobi binnen, op zoek naar mals groen rond smerige riolen en besprenkelde bloemen in openbare gazonnetjes of de tuintjes van de rijken. De doorgaans geagiteerde automobilisten geven hen voorrang. Want Kenia, evenals grote delen van Oost-Afrika, staat aan de vooravond van een nieuwe bijtende droogte. Volgens het Keniaanse Rode Kruis lijden nu al 1,3 miljoen Kenianen honger, een aantal dat de komende maanden zal toenemen tot 2,5 miljoen hongerende mensen.
Deze maand is het seizoen van de jacaranda. In een desperate poging te overleven laat deze boom met blauw paarse bloemen vlak voor de regens zijn zaad vallen en legt daarmee een kleurig tapijt op de straten. En ook de flame tree, een Australische boom met rode pluimen, staat in vuur en vlam. Normaliter luiden deze bomen na maanden zonder regen de lente in, maar dit keer voorspellen de weerdiensten dat de regens uitblijven. Kenianen maken zich op voor een ramp.
In de hoofdstad Nairobi betekent dat veel ongerief. Bij mij stroomt sowieso maar één keer per week water uit de kraan, nu moet ik per tankauto water laten aanvoeren voor een stevige prijs. De armen laten ezelkarren voorrijden of torsen het water met jerrycans op de hoofden. Het betekent extra werk voor de vrouwen, vooral in landelijke gebieden waar ze uren moeten lopen naar een waterbron.
Snel uitdijende steden op het continent bezwijken onder de bevolkingsgroei, want de infrastructuur van een kwart eeuw geleden voldoet al lang niet meer voor de aanwassende Afrikanen. Vele buurten stellen het ook in natte tijden zonder kraanwater, behalve misschien woonwijken bij een bierfabriek of rijke politici. Het waterreservoir ten noorden van de stad staat bijna leeg en de overheid bedacht een project van miljoenen dollar om drie noordelijke rivieren om te leiden om door een tunnel van twaalf kilometer water aan te voeren naar de hoofdstad. Het toont de wanhoop over het eroderende milieu en de druk op de beperkte bronnen.
Buiten de stad is het veel dramatischer, in gebieden van nomaden is de situatie zelfs levensbedreigend. Daar leer je begrijpen waarom veetelers in hun langgerekte begroeting altijd eerst vragen of het regent op de plaats waar je vandaan komt. Ook al zitten de bommen nog in mijn hoofd bij het verlaten van een oorlogsgebied, de eerste vraag die ik moet beantwoorden is of het de koeien er goed gaat.
Onlangs bezocht ik Samburu, een gebied aanhurkend tegen Mount Kenya die geen besneeuwde top meer heeft. In sommige delen van het district viel de laatste bui een jaar geleden. De Ewaso Ng’iro ging een maand geleden ondergronds. Dit is de enige rivier in de regio, die bestaansrecht geeft aan drie wildparken. Voor de veehouders is de Ewaso Ng’iro de enige bovengrondse waterbron.
Samburu’s vertelden me over stervende koeien en ik zag de karkassen. De hongersnood is het meest nijpend in het zanderige noorden en langs de kust.
Gebrek aan ruimte en milieuverandering leggen een ravage aan. De bruine ondergrond van het landschap laat zich voor het eerst sinds jaren zien, alle kenmerken van een ramp tekenen zich af. Niets nieuws voor de nomaden, hun levenscyclus draait om regen en droogte. Maar wennen doet het nooit en droogtes komen steeds regelmatiger voor.
„Vroeger waren we sterk en trokken weg naar groenere oorden”, vertelt een oudeheer starend in de verdorde ruimte. „Nu is de wereld volgeraakt en wachten we lijdzaam de verdoemenis af.”
Foto’s Koert Lindijer