Diepgeworteld tribaal schisma ligt ten grondslag aan de opgelaaide strijd tussen president Salva Kiir en zijn medestander, legerleider Paul Malong – beiden behorende tot de Dinka-bevolkingsgroep – en hun rivaal van de Nuer, vicepresident Riëk Machar. Onder hun regie is Zuid-Soedan in de afgelopen vijf jaar een land van haat en wraak geworden. Een jonge natie die is vergiftigd door gevoelens van tribale superioriteit.
‘Dinka’s rechts’, ‘Nuer naar links’. Zelfs de bordjes in het kamp van de VN in Malakal verbloemden de tribale xenofobie niet meer toen er na het uitbreken van de eerste burgeroorlog in december 2013 duizenden ontheemden binnen stroomden. In een VN-kamp bij de hoofdstad Juba voorspelden Nuers vorig jaar strijd op leven en dood met de Dinka’s.
In een ontheemdenkamp bij Bentiu wonen Dinka’s en Nuers strikt gescheiden van elkaar. Nyakuoth, moeder van zes kinderen, had zojuist de binnengestroomde modder van afgelopen nacht uit haar schamele onderkomen geschept, toen ik haar sprak. „De Dinka’s hebben mijn huis vernietigd. Ze vermoorden ons”, zei ze. Ze, dat zijn de regeringssoldaten. Nyakuoth durfde niet buiten het kamp te komen. „Daar worden we vermoord of ze doen ons dat heel verschrikkelijke aan”. Ze bedoelde verkrachting.
De diepe stammenhaat voedt de wreedheden. Een Zuid-Soedanese hulpverlener, die ook de decennialange onafhankelijkheidsoorlog tegen (Noord-)Soedan meemaakte: „Het verschil met de oorlog tegen de Arabieren is dat de aanhangers van president Kiir ook het platteland optrekken om burgers te vernietigen. Een oorlog waarbij burgers doelwit zijn, dat is een stammenoorlog.”
Daarom worden ziekenhuizen in gebieden van een rivaliserende stam in brand gestoken, worden oma’s verkracht en kinderen gedood.
Zuid-Soedan werd eeuwenlang onderdrukt en uitgebuit door het gearabiseerde noorden. Vanaf begin 1800 werden er twee miljoen zwarte slaven verkocht op de markt in het noordelijke Khartoum. In een uiterst ruw en ontoegankelijk gebied met nauwelijks infrastructuur en zonder enige ontwikkeling leven tientallen zeer diverse stammen samen. Voor de komst van de Arabieren gebeurde dat vreedzaam. Maar de slavenhandel verdeelde hen.
Ook tijdens de eerste oorlog tegen het noorden (1956-1972) en de tweede (1983-2003) waren er tribale tegenstellingen. In het belang van de strijd tegen de vijand werden die beslecht. Toch vielen van de twee miljoen doden in de tweede oorlog de meeste slachtoffers door strijd tussen Zuid-Soedanezen onderling.
Tijdens die tweede oorlog werden in de bush allerlei militaire allianties gevormd, die werden bekrachtigd met huwelijken en uitwisseling van vee. Legerleider Paul Malong controleerde zijn regio Bahr el Ghazal, een dominantie die hij bestendigde door peetvader (en dus sponsor) te worden van vele jonge echtparen. Zo werd hij peetvader van president Salva Kiir. Onlangs betaalde hij de bruidsprijs voor diens nieuwe vrouw. Dergelijke clan- en stamverbintenissen bepalen de dynamiek van hoe Zuid-Soedanezen met elkaar opgaan, hoe ze zich groeperen tijdens conflicten en hoe politieke allianties worden gevormd. „Een primitieve vorm van tribalisme die elders in Afrika nauwelijks meer voorkomt”, zegt een Zuid-Soedanese minister. „Dat komt doordat de Zuid-Soedanezen door de oorlog afgescheiden van de buitenwereld hebben geleefd”.
Vele generaties leven in strak stamverband, en kennen naar buiten toe alleen maar geweld. „Zuid-Soedanezen zijn getraumatiseerd geraakt, van hoog naar laag”, verzuchtte vorig jaar een dominee. „Vechten blijkt de enige manier om die trauma’s uit de weg te gaan.”
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad op dinsdag, 12 juli 2016
Foto’s Petterik Wiggers