Angstig omklemt Nyaruch Kuon de stok waarmee haar kleindochter haar door oorlogsgebied naar de basisschool in Akobo heeft geleid. Na een week zwerven zakt de oude vrouw uitgeput op de grond tussen de andere ontheemden in een schoollokaal. Wild wrijft ze over haar doffe ogen in haar gerimpelde gezicht. „Ik huilde en huilde maar over de dood van mijn zonen, tot mijn ogen het begaven”, zegt ze.
Vorige maand, toen regeringssoldaten haar huis in brand staken, stierven drie zonen. Gisteren verloor ze haar jongste zoon, gedood door een militie gelieerd aan de regering.
Nooit eerder is Zuid-Soedan zo diep gezonken, was de misère zo groot. Tussen 1955 en 1972 en opnieuw tussen 1983 en 2005 vochten de Zuid-Soedanezen voor afscheiding van het gearabiseerde noorden van Soedan. Eenmaal onafhankelijk gingen ze elkaar met zoveel venijn te lijf, dat er een ongekende humanitaire tragedie uitbrak: honderdduizenden mensen zijn gedood, 4 miljoen mensen sloegen op de vlucht, de helft van de 12 miljoen Zuid-Soedanezen raakte afhankelijk van buitenlandse voedselhulp.
Er bestaat geen hoop op een politieke oplossing. Zowel regering als rebellen vallen verder uiteen, de economie is kapot en ook de buitenwereld weet niet hoe de gewelddadige implosie te stoppen.
Akobo is een stadje op een zinderende vlakte waar vluchtelingen neerstrijken in afwachting van nieuwe verschrikkingen. Overal in het land vechten opstandelingen tegen de regering van Salva Kiir. Laatste bastion van de grootste rebellengroep, het Soedanese Volksbevrijdingsleger in oppositie (SPLA-IO) van Riëk Machar, is Akobo aan de grens met Ethiopië. Het regeringsleger SPLA opent naar verwachting de komende dagen de aanval op Akobo, als het peil van een nabijgelegen rivier is gedaald.
Onverbrekelijk verbonden met de oorlog in Zuid-Soedan zijn de buitenlandse hulporganisaties, die geheid bij elke veldslag worden geplunderd. Het handjevol achtergebleven hulpverleners in Akobo heeft het aantal auto’s en andere spullen tot een minimum teruggebracht.
„Over enkele dagen is ons erf kaalgeplukt”, voorspelt een hulpverlener. „We hebben onze paspoorten en harddrive altijd bij ons, klaar om weg te rennen”.
Hoge bomen in Akobo bieden bescherming tegen de hitte van boven de veertig graden. Vliegen op de markt zoemen rond het vlees van wilde gazellen en gedroogde vis, naast hoopjes zout, pruimtabak en zeep. Meer valt er niet te kopen, het isolement heeft Akobo teruggevoerd naar de donkere tijden van de bevrijdingsoorlog. Net als toen is de enige uitweg een vlucht met een hulporganisatie vanaf een onverharde landingsbaan.
Voor het smoezelige kantoortje van de bestuurders nippen ambtenaren van de SPLA-IO aan kopjes thee. Een ezel schopt tegen de plastic tafel van gouverneur Koang Rambang die overlegt met het stamhoofd Yien Chwol. „Ik ren niet opnieuw weg”, zegt de gouverneur over de aanstaande aanval op Akobo. „Als kind doolde ik tijdens de oorlog tegen de Arabieren maanden door de bush. Altijd op de vlucht, altijd verloren. Tot ik in buurlanden een opleiding kreeg. Daarna schopte ik het tot een hoge functie en nu is het aan mij om de bevolking te motiveren terug te vechten.”
Tijdens de langdurige bevrijdingsoorlog tegen het gearabiseerde noorden trokken de Zuid-Soedanese Dinka, Nuer, Shiluk en kleinere stammen gezamenlijk op, verenigd in hun afkeer van de vijand. Maar in de huidige burgeroorlog bespelen krijgsheren tribale sentimenten en begaan hun krijgers verschrikkelijke wreedheden. Diplomaten in hoofdstad Juba spreken van „genocidale trekken” bij de stammenstrijd. Tienduizenden mensen zijn al vermoord op basis van hun stamafkomst.
Gouverneur Koang Rambang windt er geen doekjes om: de boerenpummels van de guerrillabeweging tegen de Arabieren veranderden na de onafhankelijkheid in 2013 in incapabele en schaamteloos ongevoelige regeerders. „Onze leiders hadden geen idee hoe ze na de bevrijding het land moesten besturen”, zegt hij. „Hoofdoorzaak van onze problemen is slecht bestuur. Gevolg is dat de tegenstellingen tussen de stammen Dinka en Nuer worden aangewakkerd”. De meeste clans van de Dinka staan achter president Salva Kiir, de meeste Nuer steunen oppositieleider Machar.
„Onze leiders zijn de weg volledig kwijt geraakt. Als deze strijd ooit eindigt, moeten ze zich verantwoorden voor hun wanbeleid en corruptie. Ook Riëk Machar dient rekenschap af te leggen want hij maakte ooit onderdeel uit van de regering”, zegt gouverneur Rambang.
Het stamhoofd Yien Chwol knikt instemmend. In het neergedaalde stof op de plastic tafel voor de gouverneurs tekent hij met zijn vinger zijn verdedigingslinie tegen de regeringssoldaten. De meeste strijders van Zuid-Soedan zijn ongedisciplineerde jongeren. „Ik mobiliseer de jeugd om de aanval af te slaan. Wij Nuers zijn nog nooit door de Dinka’s verslagen”, pocht het stamhoofd.
In de rivier die langs Akobo stroomt, dobberen pelikanen tussen vissers en vrouwen die hun potten wassen in het modderige water. Luid loeiende koeien zwemmen de rivier over, begeleid door naakte, maar goed bewapende jongens. De tijd stond hier stil. Koeien, geweren, een eeuwenoude krijgscultuur, chronische onderontwikkeling en een onbarmhartig landschap maakten Zuid-Soedan tot een archaïsche samenleving die gemakkelijk valt te manipuleren door krijgsheren.
Buiten het stadje zetten hulpverleners langs de rivier een noodbasis op om de verwachte duizenden ontheemden van de aanval op Akobo te kunnen opvangen.
Voormalig minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Lilianne Ploumen noemde de Zuid-Soedanese leiders eens „klootzakken”. De Amerikaanse VN-ambassadeur Nikki Haley bestempelde president Kiir onlangs tot een „minderwaardige partner”. Donorlanden hebben na 2005 miljarden in het land gepompt zonder dat er enig bewijs tegenover stond dat de hulp voor ontwikkeling is gebruikt, klagen diplomaten in de hoofdstad Juba. Na jaren onder moeilijke omstandigheden in de bush gingen de SPLA-commandanten gretig stelen, toen ze ministers werden. „Zuid-Soedan is niet een land met een leger, maar een leger met een land”, schimpt een hoge diplomaat.
In de bevrijdingsoorlog beslechtte het SPLA onderlinge geschillen eerst door wapens, maar daarna door vredesberaad en het uitdelen van geschenken. Eenmaal aan de macht in Juba zette president Salva Kiir die politiek voort en kocht hij ontevreden politici en milities om. Hij beschikte over voldoende geld, want miljarden dollars stroomden binnen uit de oliewinning. Maar na het dalen van de olieprijzen werkte deze patronagepolitiek niet langer, want Kiir had niets meer te vergeven. Het kaartenhuis stortte ineen en de burgeroorlog begon.
Nadat hij zijn vicepresident Riëk Machar in 2013 had ontslagen en tienduizend Nuer in Juba waren vermoord, ging de president louter op zijn eigen Dinka-stam vertrouwen. De Nuer onder Riëk Machar vermoordden als wraak honderden Dinka. Voor het eerst werd bij oorlogsgeweld verkrachting gebruikelijk. Kiirs legerleider Paul Malong deed het vuile werk voor de president en breidde de oorlog uit naar de zuidelijke regio Equatoria, waarna een miljoen burgers naar Oeganda vluchtten. Totdat Malong zo arrogant en machtig was geworden, dat de president hem vorig jaar ontsloeg.
„Er heeft een grondige machtswisseling plaats”, legt een westerse diplomaat in Juba uit. Niet Malong en het SPLA maar de inlichtingendienst speelt nu de hoofdrol. „De veiligheidsdienst onder Akol Koor maakt tegenwoordig de dienst uit. De veiligheidsagenten hebben toegang tot de laatste oliegelden, dat maakt ze machtig. Het kleine beetje dat er nog binnenkomst aan staatsinkomsten gaat naar het presidentiële paleis en naar de veiligheidsdienst.”
Van regeren is nauwelijks sprake meer. Roept de minister van Gezondheid een vergadering bijeen, dan doet hij dit buiten want zijn ministerie zit zonder stroom. Buitenlandse hulporganisaties bekostigen 90 procent van de gezondheidssector. Ambtenaren ontvangen geen salaris en politieagenten en soldaten in Juba beroven burgers na zonsondergang. Somalische zakenlui verzorgen de distributie van benzine in de hoofdstad, Oegandezen de aanvoer van verse groenten en Kenianen houden de banken draaiende. „En wij Zuid-Soedanezen verzorgen de problemen”, lacht een Zuid-Soedanese journalist zuurtjes.
De noodhulp groeide zo uit tot de belangrijkste sector van de economie. De regering heeft een begroting van 350 miljoen dollar. Buitenlandse donoren hoesten jaarlijks 1,7 miljard dollar op voor hulp. Dat roept de vraag op of de donoren niet helpen een oorlogseconomie in stand te houden. Is humanitaire hulp onderdeel geworden van de logica van de krijgsheren?
David Shearer is hoofd van de VN-operatie in Zuid-Soedan met 16.000 blauwhelmen. Hij knikt. „Ja, de Zuid-Soedanese leiders rekenen op hulp van buitenaf om het volk in leven te houden”, zegt hij. „Ze weten dat er voor de bevolking wordt gezorgd. Misschien maken zij zich minder druk om de bevolking dan om hun eigen portemonnee.” En, vervolgt hij: „De regering zelf erkent dat er op grote schaal corruptie is”.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in NRC Handelsblad op Woensdag, 21 februari 2018