In Kenia was stelen van de koloniale regering ooit moreel verantwoord. Is de dief nog steeds een grote held?
Het zal je maar gebeuren. Je bent boer, beplant je akker en gebruikt daarvoor door de regering gesubsidieerde kunstmest. Maar wat blijkt? De kunstmest bestaat voornamelijk uit kalk en zand. Dat grote schandaal houdt al weken de Keniaanse media in de ban. Tenminste twee van de bedrijven die een offerte van de overheid kregen voor de verstrekking van kunstmest, hadden de boel belazerd.
Het door journalisten ontdekte schandaal stuitte aanvankelijk op dovemansoren van de minister van landbouw, Mithika Linturi. Het zou volgens hem om verhalen gaan van „gecompromitteerde” journalisten, die hij als misdadigers brandmerkte. Een hoofdartikel van de Daily Nation riep daarop de minister op ontslag te nemen. In April maakte de Standard melding van boeren die na gebruik van de gedoemde kunstmest op hun ontspruitende mais vreemde gele en paarse strepen waarnemen en klagen over dwerggroei.
Alweer een groot corruptieschandaal. De Keniaanse vrijheid van meningsuiting en publicatie leidt bijna nooit tot de bestraffing van de schuldigen, voornamelijk de elite. Zo gaat het al sinds de onafhankelijkheid in 1963.
Het bewind van William Ruto, anderhalf jaar geleden gekozen tot president, heeft al verscheidene schandalen op zijn naam staan. Zo zijn er het suiker-, olie- en muskietennetschandaal. Een bedrijf goedgekeurd door de overheid leverde suiker waarin sporen zaten van kwikzilver, koper, gist en schimmel. Het door de overheid aangetrokken bedrijf om bakolie te importeren leverde bakolie ongeschikt voor consumptie. Bij de aankoop en verspreiding van muskietengaas verdwenen miljoenen dollar, een corruptieschandaal waarbij de minister van gezondheid Josephine Mburu moest opstappen.
De Keniaanse Vereniging van Fabrikanten schat dat veertig procent van de producten op de markt namaak zijn of illegaal het land binnenkomen, zoals voedsel, drank, medicijnen en elektronica. Zo verrijken enkele tycoons, veelal in samenwerking met politici en ambtenaren, zich.
Een andere manier om een „fat cat ” te worden, zoals spotprenten de gretige dieven afbeelden, is om politicus te worden. De President van de Rekenkamer Nancy Gathungu legde deze maand met een rapport de welig tierende corruptie in het bestuur van Keniaans 47 deelstaten bloot. Leden van sommige lokale parlementen lieten zich een dubbel salaris uitbetalen en ze verdienden bij door illegaal commissieloon te innen.
De vraag blijft opdoemen waarom sommige Kenianen zo schaamteloos van de staat durven en mogen stelen. Columnist Barrack Muluka in de Standard haalde er de beroemde historicus Ali Mazrui (1933-2014) bij. „Mazrui vertelt ons over een tijd waarin diefstal van openbaar bezit als heroïsch werd verwelkomd”, schrijft hij. Hij citeert de professor: „In mijn jeugd in koloniaal Oost-Afrika had de term ‘mali ya serikali’ (eigendommen van de overheid) een soort minachtende klank. Het werd bijna een patriottische plicht om middelen van de koloniale regering te verduisteren.”
Toen was stelen van de onderdrukker dus moreel verantwoord. „Dat gedrag is blijven bestaan, maar nu stelen we van onszelf”, analyseert columnist Muluka het kunstmestschandaal. Je gaat de politiek in om te stelen, en mogelijk om zelf lid te worden van een machtig smokkelkartel. De rest van de burgers lijkt het niet erg te vinden, op voorwaarde dat de dief hun bloedverwant is, of behoort tot dezelfde clan of stam. „Was de dief in het koloniale regime een held, de dief van vandaag is een nog grotere held. Dat wil zeggen dat onze moraal en ethiek wat betreft diefstal niet gelden voor ‘onze dief’.”