‘Ik was een oplichter. Nu vraag ik U om vergiffenis voor mijn zonden en schenk U een half miljoen euro’s. Neem contact met mij op.’ Wie ooit een dergelijke email ontving had vermoedelijk te doen met een poging tot oplichting door een Nigeriaan.
Nigeria blinkt uit in corruptie en misdaad. De economie van het olierijke land is een plundermachine, waarbij de overheid sinds de onafhankelijkheid in 1960 honderden miljarden dollars verdonkeremaande. Oligarchen domineren de politiek en de meerderheid van de bevolking leeft in extreme armoede.
Colin Powell, de Amerikaanse oud-minister van Buitenlandse Zaken, noemde Nigerianen eens ‘fantastische afzetters.’ ‘Het zit van nature in hun cultuur’, meende hij. In de internationale misdaad nemen de Camorra en Colombiaanse drugskartels hun petje af voor de professionaliteit van hun Nigeriaanse collega’s. Criminaliteit behoort tot het weefsel van de Nigeriaanse samenleving, in Lagos kan een aspirant-oplichter bij een privé-universiteit een opleiding volgen in fraude.
In This Present Darkness. A History of Nigerian Organised Crime onderzoekt de befaamde Britse academicus en Afrikanist Stephen Ellis, destijds werkzaam bij het Afrika-Studiecentrum in Leiden, de rol van cultuur en geschiedenis bij het ontstaan van de georganiseerde Nigeriaanse misdaad. De net gekozen president Muhammadu Buhari (1942) begon vorig jaar aan zijn ambtstermijn en zwoer een einde te maken aan de rijke traditie van fraude in Nigeria. Die fraude, zo blijkt uit het boek van Ellis, is diepgeworteld, en onderdeel van het dagelijkse leven. Macht en invloed zijn gebaseerd op iemands bekwaamheid een ander om te kopen.
De plundermachine startte in 1951 toen het door de Britten bijeen geharkte Nigeria in drie zones met zelfbestuur werd opgedeeld. Behalve bevrijding van het kolonialisme stond in die regio’s de nationalistische leiders, vaak zakenlui, zelfverrijking voor ogen. Ze namen belangen over in exportbedrijven van vertrekkende Britten en rekruteerden steun onder de geheime sektes die vroeger het gezag uitoefenden in de regenwouden bij de kust. Met de eerste olieopbrengsten rond de onafhankelijkheid ontstonden de contouren van een kleptocratie.
Niet alleen opportunistische politici streefden naar snelle rijkdom, ook op universiteiten, in sektes en kerken overheerste de wens deel te nemen aan een consumptiemaatschappij. Nigeria werd een grotesk carnaval van consumptie, met mateloze verkwisting en decadentie. Waar lange tijd het geven van een cadeautje als beleefdheid gold (dash in het plaatselijke vocabulaire, van het Nederlandse dasje, oftewel een stukje stof), werd omkoperij een voorwaarde in het zaken- en politieke leven. Buitenlandse investeerders dashten miljoenen dollars voor contracten, de enige manier van zakendoen in Nigeria.
Een coup in 1966 tegen de corrupte burgerpolitici door jonge soldaten luidde het begin in van een lange militaire dictatuur tot 1999, met een onderbreking beginjaren tachtig. Hoewel de generaals discipline en genadeloze eliminatie van corruptie aankondigden, werd nu het leger de kern van de plundermachine. Dankzij steeds hogere olieprijzen werd het land overstroomd met geld, in het decennium na de coup namen de regeringsinkomsten toe met 2200 procent.
Alle zinnen waren op de oliewinning gezet, andere productieve sectoren stagneerden. Behalve de bloeiende misdaad. Brommerbendes beroofden vliegtuigen zodra ze landden op de nationale luchthaven; dieven sloten volksbuurten af; gewapende overvallers zetten op snelwegen het verkeer stil. Misdaad liep zodanig uit de hand dat in 1970 de regering de doodstraf voor gewapende overvallers invoerde.
Die misdaad verspreidde zich tot ver over de grenzen. Twee gebeurtenissen deden miljoenen Nigerianen de hele wereld intrekken. Na de mislukte afscheidingsoorlog van oostelijk gelegen Biafra eind jaren zestig trokken leden van het plaatselijke Ibo-volk weg. Tien jaar later na daling van de olieprijs volgden honderdduizenden goed opgeleide Yoruba’s uit het westen van het land. Ze namen expertise in omkoperij, afzetterij en andere misdaad met zich mee. Een gangsterstaat brengt gangsters voort. Zo werd Nigeria onderdeel van de internationale misdaad. Voor het eerst stonden de cijfers 419 synoniem voor Nigeriaanse oplichterij.
419 verwijst naar de wet tegen fraude in Nigeria. De Nigeriaanse ‘gentlemen-oplichters’ opereerden in de jaren negentig vanuit Amsterdam, Madrid, New York of Lagos, en lichtten eerst per brief en later per email zakenlui op voor honderden miljoenen dollars. De bedriegers lokten hen voor contracten naar Lagos waar ze voor de investeerder een ontmoeting organiseerden met een nepminister van Defensie of een fictieve baas van de Centrale bank. De emailfraudeurs speurden overlijdensadvertenties af om treurende weduwen fortuinen af te troggelen. In de drugshandel maakten de Nigerianen door hun vernuft en aanpassingsvermogen de internationale opsporingsdiensten dol. In de Europese seksindustrie deden tienduizenden Nigeriaanse meisjes het al even goed en hun Nigeriaanse bazen infiltreerden behendig de Europese immigratiediensten.
De beste militaire president in corruptie en misdaad was Ibrahim Babangida (1985-1993). Iedere opposant of tegenstander snoerde hij de mond door deze met bankbiljetten vol te proppen. Hij creëerde een klasse van oligarchen, die tot vandaag in Nigeria de dienst uitmaakt. Onder de huidige democratische kleptocratie kiezen en financieren plutocraten burgerkandidaten die met fraude en geweld verkiezingen ‘winnen’. Eenmaal aan de macht geven zij als tegenprestatie overheidscontracten aan hun godfathers.
Moraliteit is ver te zoeken in Nigeria. Wole Soyinka, in 1986 Nobelprijswinnaar Literatuur, omschreef de vorming van de Nigeriaanse persoonlijkheid als ‘een misplaatste juxtapositie van tragedie en een parodie van het werkelijke leven.’ Zelfs rebelse jongeren in de gemarginaliseerde olieregio de Delta werken samen met militairen en politici om dagelijks tussen de honderd- en tweehonderdduizend olievaten per dag de olieregio uit te smokkelen.
Stephen Ellis schrijft: ‘Als de regering zelf delinquent wordt, kweekt ze minachting voor de wet en gaat iedereen zijn eigen wetten volgen. Dat nodigt uit tot anarchie.’ De plundermachine van Nigeria was niet onvermijdelijk en geen gevolg van cultuur maar van wanbestuur. Aan de vraag of de huidige, hervormingsgezinde president Buhari dit monster kan bedwingen, komt Ellis niet toe. Hij overleed vorig jaar 62 jaar oud aan leukemie. Buhari kan uit diens boek leren hoe diepgeworteld de corruptie is in zijn land, hoe oligarchen daaraan hun bestaansrecht ontlenen en hoe zij dus de door de president voorgestelde hervormingen zullen bestrijden.
This Present Darkness is de laatste toevoeging aan Ellis’ waardige erfenis van tientallen boeken en andere publicaties. Net als voorheen graaft hij dieper dan menig kenner, onderzoekt hij de Afrikaanse geesteswereld om aardse verschijnselen als corruptie te verklaren en komt hij met nieuwe historische feiten. Dit boek is verplichte literatuur voor een ieder die iets van de dynamiek van het zo chaotisch lijkende Nigeria wil begrijpen.