‘Nog nooit ben ik zo optimistisch geweest.” Donald Kaberuka, president van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank (ADB) verwoordt het herwonnen zelfvertrouwen in Afrika. „We staan aan de vooravond van grote groei, zoals in China en Brazilië”, zegt hij tijdens een recente conferentie van Afrikaanse economen, directeuren van centrale banken en andere financiële experts in de Tunesische hoofdstad Tunis.
De landen ten zuiden van de Sahara komen zonder veel kleerscheuren uit de wereldwijde financiële crisis te voorschijn, voorspelt een eind vorige maand uitgekomen rapport van het Internationaal Monetaire Fonds (IMF).
De gemiddelde jaarlijkse groei sinds 2000 van 5 procent liep vorig jaar terug, maar zal dit jaar weer bijna vijf procent bedragen. Voor volgend jaar wordt een plus van 5,8 procent voorspeld.
„Onze economische hervormingen en de toegenomen handel met niet-westerse landen hebben ons door de crisis geholpen. Het optimisme is niet alleen gebaseerd op de sterk toegenomen handel met China”, zegt Kaberuka. „Afrika is volwassen geworden.”
Afrika’s image verandert. Of het nu Nairobi, Addis Abeba of Luanda is, de bouwdrift heeft de hoofdsteden onherkenbaar veranderd. Een jonge, opgeleide bevolking trekt zich uit de modder op en richt zijn pijlen op de oude garde. In Nairobi wordt de strijd tegen een cynische en corrupte elite niet aangevoerd door westerse donoren, maar door opkomende Keniaanse middenstanders. Veel burgeroorlogen zijn beslecht en de roep om doorzichtig en democratisch bestuur wordt luider.
In de jaren tachtig en negentig kreeg Afrika het aanzien van een „verloren continent”, met krimpende economieën en steeds meer burgeroorlogen. Met de val van de Berlijnse Muur had Afrika zijn strategische positie verloren en leek het nog slechts een bodemloze put voor humanitaire interventies.
De pendule gaat nog steeds heen en weer tussen Afro-optimisme en -pessimisme, en niemand durft het continent al in te delen bij de Bric-landen (Brazilië, Rusland, India en China). „Maar er is iets fundamenteels veranderd”, zegt Mthuli Ncube, vicepresident van de ADB. „We hebben nu goed economisch management, op de sleutelposten zoals de bij centrale banken en de ministeries zitten capabele bestuurders. We zijn geen hopeloos geval meer.”
De privésector is de motor van de groei geworden. Sinds de onafhankelijkheid in de jaren zestig kreeg deze sector te weinig ruimte. „We hadden een sterk ondernemende bevolking maar geen concurrerende systemen”, legt Kaberuka uit. De regeringen beschermden hun markten tegen importen en stimuleerden de productie met subsidies. Daarvoor richten ze staatsbedrijven op.
Tot 1973 bestond de hoop dat dit model zou werken. Toen volgden twee oliecrises en hadden de regeringen geen geld meer voor subsidies en financiering van slecht gedraaide staatsbedrijven. En het Westen wilde niet langer bijspringen. Afrika was blut en ging aan de bedelstaf.
Eind jaren tachtig begonnen de door het Westen geëiste structurele hervormingen. Sanering van de overheidsfinanciën, ook van onderwijs en gezondheidszorg, vrijbaan voor de privésector, liberalisering van de markt en goed bestuur werden de nieuwe mantra’s.
Het overgrote deel van de Afrikanen haatte de aanpassingen en veel regeringen sputterden tegen. De verkoop van staatsbedrijven spekte vooral corrupte elites. Buiten deze toplaag werden Afrikanen steeds armer, ongezonder en minder geschoold.
De geschiedenis van deze zware tijden lijkt nu aan herschrijving toe. De door het IMF afgedwongen herstructureringen waren pijnlijk maar noodzakelijk. „Iemand van buiten moest ons vertellen dat we zo niet verder konden. Onze overheidsfinanciën waren uitgeput door het foute beleid”, vertelt Kaberuka.
Pas rond 2000 zette een verbetering in. „De structurele aanpassingen leidden aanvankelijk niet tot groei”, beaamt Ncube, „want de privésector was nog onderontwikkeld om de kansen te grijpen.” Dat is volgens de vicepresident van de ADB sindsdien verbeterd.
Ncube: „Er is de afgelopen vijftien jaar een middenklasse ontstaan. Er zijn nu zeker 200 miljoen middenstanders, dat is een vijfde van de bevolking. Ze consumeren, ze bouwen huizen en ze sturen hun kinderen naar goede privéscholen. Dat stimuleert de groei en helpt de markt ontwikkelen.”
Er bestaan nog twijfels. Afrika laat zich lijdzaam meevoeren door de groeiende Aziatische economieën en voorziet slechts in de Chinese honger naar grondstoffen. De export naar China groeit razendsnel. Chinese investeringen in Afrika, in het bijzonder in infrastructuur, groeien al jaarlijks met meer dan 40 procent. In 2009 beliepen ze 9,3 miljard dollar.
Het Chinese ministerie van Handel voorspelt dat investeringen in Afrika door de internationale economische crisis tijdelijk afnemen, maar de handel tussen China en Afrika zal in 2010 door de grens van 110 miljard dollar gaan (106 miljard dollar in 2008).
Ging tot tien jaar geleden vrijwel alle export naar het Westen, nu is 30 procent bestemd voor Azië (waarvan eenderde deel naar China). Dat is evenveel als er Europa gaat, sinds een paar honderd jaar Afrika’s traditionele handelspartner. Kortom, op macroniveau heeft de Chinese betrokkenheid Afrika’s groei geweldig gestimuleerd.
Op microniveau groeit de wrevel – sommige economen op de conferentie in Tunis spreken al over het einde van de wittebroodsdagen. Honderdduizenden Chinese arbeiders werken in door hun regering gefinancierde infrastructurele projecten, maar tienduizenden andere Chinezen zijn de kleinhandel ingegaan. In die sector lopen banen voor Afrikanen gevaar.
Replica’s voor toeristen van de meer dan duizend jaar oude moskee in Tunis zijn in China gefabriceerd, in het Nigeriaanse Onitsha verkopen Chinezen teenslippers, en in Congo beheren ze theeshops. „Als we niet uitkijken worden we op ons eigen verzoek opnieuw gekoloniseerd, nu door China”, waarschuwt de Ethiopische econoom Fantu Cheru.
Pascal Lamy, hoofd van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en gastspreker in Tunis, zegt: „Een te grote afhankelijkheid van één markt en van export van grondstoffen is gevaarlijk.”
Kaberuka wil „China-bashen” voorkomen. Europeanen zijn jaloers en bezorgd over de toenemende Chinese invloed. „De Europeanen zouden zich bescheidener moeten opstellen na de slavenhandel en het kolonialisme”, vindt de ADB-president. „Ze moeten niet overdrijven. Slechts 30 procent van de economische impuls komt door de hogere inkomsten uit export van grondstoffen naar China.”
Met tevredenheid ziet de Ethiopische hoogleraar economie, Fantu Cheru, hoe Afrika zich steeds minder door het Westen laat leiden. Aziatische staten als China, India en Maleisië herkennen door hun eigen ervaringen de dynamiek en potentie van Afrika beter. Die houding steekt scherp af tegen het westerse cynisme.
Maar, zegt Fantu Cheru, „het gaat voor Afrika niet om een keuze tussen een westers of Aziatische ontwikkelingsmodel, maar om wat wij zelf willen. We waren de hoer van het Westen, we moeten ons nu niet lijdzaam overleveren aan China. Laten we zelf onze prioriteiten stellen.”
Als grootste bedreiging van de groei ziet Kaberuka de gebrekkige infrastructuur en het chronische tekort aan elektriciteit. Om inter-Afrikaanse handel (nu officieel slechts 10 procent) en de onderontwikkelde landbouwsector te stimuleren, blijkt jaarlijks twintig miljard dollar aan infrastructuurinvesteringen nodig. Slechts de helft is voorhanden.
De relatie van China met Afrika kan daarbij helpen. Chinezen verstrekten eind 2007 3,3 miljard dollar om tien grote waterkrachtcentrales te bouwen. Voor vier miljard dollar leggen ze 50.000 kilometer spoorwegen aan. Tussen 2001 en 2007 investeerden ze voor drie miljard in telecommunicatie en sinds 2000 bouwden ze 60.000 kilometer wegen.
China voert projecten uit in ruil voor grondstoffen. Zo kreeg Ghana onlangs leningen ter waarde van 13 miljard dollar in ruil voor olie. Is dit een nieuw type ontwikkelingswerk, grootscheepse leningen nu voor grondstoffen later? Is dit een alternatief voor de westerse betrokkenheid bij Afrika?
Kaberuka weigert te kiezen voor een westers of Chinees ontwikkelingsmodel. „We moeten onze eigen methode vinden en leren van onze fouten”, betoogt hij. „China leert ons dat er een belangrijke rol voor de staat is in de economie. Een van onze fouten in de afgelopen jaren was de rigoureuze terugtrekking van de staat uit de economie. Dat kan niet in ontwikkelingslanden.”
Afrika’s economieën stoelen, behalve op de export van grondstoffen, nog steeds goeddeels op landbouw. De agrarische sector is primitief, de opbrengst per hectare is gelijk aan die in de Romeinse tijd. Meer dan 40 procent van de oogst in Congo-Kinshasa gaat verloren door slechte opslag.
In de landbouw ligt een hoofdrol voor de staat. Kaberuka: „Regeringen dienen wegen aan te leggen voor toegang tot de markt. Ze moeten gericht subsidies geven aan boeren, betere zaden en werktuigen verstrekken. Malawi deed dat en wist de productie spectaculair te verhogen.”
De lessen van het verleden leren Afrika dat het onafhankelijker moet worden en veel meer zijn eigen financiën moet mobiliseren. Het innen van belastingen moet worden verbeterd en de illegale uitstroom van kapitaal gestopt.
Een aantrekkelijke bron van inkomsten bieden de ongeveer 29 miljoen Afrikanen die niet in hun geboorteland wonen, maar elders in Afrika of daarbuiten. In 2008 maakten zij 21 miljard dollar over naar hun vaderlanden. De ADB bestudeert het opzetten van obligatiefondsen voor het geld van de diaspora. Daarmee wil de bank het in verval geraakte hoger onderwijs weer opbouwen.
Afrika blijft het armste continent. In Congo lopen bewoners van door de oprukkende jungle omsloten dorpen naakt rond. Somalië is terug in de Middeleeuwen. En zelfs de bewoners van het olierijke Nigeria zijn er niet rijker op geworden. Die armoede steekt scherp af bij de bouwwoede in de hoofdsteden, de nieuwe autowegen en moderne Afrikanen in de internetcafés.
In Nairobi, Luanda of Lagos vestigt het groeiende lompenproletariaat zich in vergeten sloppenwijken, terwijl de rijken zich verschansen in villa’s achter hoge muren. Het nationalistische project van direct na de onafhankelijkheid, dat iedereen bij de vooruitgang wilde betrekken, raakt in de vergetelheid. De scheiding tussen degenen die wel en niet profiteren van de vooruitgang, neemt toe. „De sociale bescherming is nog zwak”, zegt Ncube abstract. Om de massale armoede effectief te bestrijden is een groei van meer dan tien procent nodig, becijferen economen op de conferentie in Tunis.
Afrikaanse Ontwikkelingsbank verwijt Nederland kortzichtigheid
Afrikaanse economen dringen steeds minder aan op ontwikkelingshulp. Die bedraagt volgens sommige bronnen inmiddels al minder dan de hoeveelheid geld die de naar schatting 29 miljoen Afrikanen in de diaspora overboeken naar hun relaties in hun landen van herkomst.
Voor de armere landen speelt hulp nog wel een cruciale rol. „Het percentage hulp is de afgelopen vijftien jaar afgenomen ten opzichte van het aanboren van eigen geldbronnen. Nog slechts 10 tot 15 procent van alle nationale begrotingen komt van ontwikkelingshulp”, berekent Donald Kaberuka, president van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank ADB.
De hulp is nog wel nodig, zegt Kaberuka. „Kortzichtig” noemt hij het snoeien op het ontwikkelingsbudget door de nieuwe Nederlandse regering. Die wil de komende vier jaar in totaal 1,9 miljard minder uittrekken voor ontwikkelingshulp en bij de besteding Nederlandse belangen zwaarder laten meetellen, door ze meer te richten op water- en landbouwprogramma’s, waar het Nederlandse bedrijfsleven goed in is. De bezuinigingen zouden dan vooral de hulp voor onderwijs en zorg treffen. „Dit gaat ten koste van de armen. De kans op groei in de wereldeconomie wordt er door verminderd. Het is niet constructief.”