Al direct bij aankomst in de Zuid-Soedanese hoofdstad Juba is de aanblik van blanke hulpverleners overweldigend. Op het vliegveld staan lange rijen witgeschilderde hulpvliegtuigen en helikopters, van de Verenigde Naties, het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen. In de stad raak je vast in de files van terreinwagens van buitenlandse hulpverleners. De hulpindustrie heeft Zuid-Soedan overgenomen, organiseert het luchtvervoer, verzorgt taken van ministeries en houdt de economie draaiend.
Dergelijke hulpafhankelijkheid irriteert steeds meer Afrikaanse regeringen, in zowel sterke staten als Rwanda als in ‘mislukte’ staten als Congo en Zuid-Soedan. Dat is al jaren zo, maar sinds de eeuwwisseling kent Afrika een opvallend grote economische groei en groeiende politieke stabiliteit. Daarom stellen overheden zich assertiever op. De pijnlijke afhankelijkheid enerzijds en de zelfverzekerdheid anderzijds creëert een spanningsveld.
Afrikaanse landen beschouwen de aanwezigheid van buitenlandse hulpgroepen en de VN steeds meer als een ongewenste bemoeienis. Buitenlandse hulp komt in gevaar en wordt een speelbal.
De tendens werd vorige week op cynische wijze duidelijk op een internationale donorconferentie voor Congo in Genève. Bezorgde westerse landen en de VN zamelden miljoenen dollars in voor miljoenen berooide Congolezen, maar de conferentie zelf werd geboycot door de Congolese regering. De regering in Kinshasa schetst voor buitenlandse investeerders een rooskleurig plaatje van het vruchtbare en grondstofrijke land en daarin past geen barmhartige Samaritaan uit het buitenland die ondervoede kindjes voedt. De Congolese regering dreigde zelfs met consequenties als Nederland een delegatie zou sturen naar de bijeenkomst. Het ministerie van Buitenlandse Zaken gaf geen gehoor aan het dreigement. „Humanitaire hulp mag nooit een politieke speelbal worden”, reageerde Den Haag. „De hulp aan zoveel mensen in nood staat voorop”.
Volgens de Congolese minister van Buitenlandse Zaken, Léonard She Okitundu, keert zijn regering zich niet tegen buitenlandse hulp. „Dat is een misverstand”, zei hij daags na de conferentie tegen het radiostation Okapi. „We willen dat die hulp beter wordt gekanaliseerd. De Congolese hulporganisaties worden in diskrediet gebracht door de VN en de donorlanden, die denken dat wij, Congolezen, het niet zelf kunnen.”
Sommige landen doen het ook werkelijk zelf. De stad Maiduguri, in het door de terreurgroep Boko Haram geteisterde noordoosten van Nigeria, is het centrum van een van de gewelddadigste opstanden uit de recente Afrikaanse geschiedenis. Toch: als je er landt, zie je niet de gebruikelijke tekenen dat er zich een humanitaire ramp afspeelt, namelijk de aanwezigheid van heel veel witte mensen. In Nigeria is de regie bij de opvang van de tienduizenden slachtoffers in handen van de overheid, niet van de overwegend westerse hulpindustrie.
Betuttelende blanke bolwerken
Afrika verweert zich tegen de betuttelende blanke bolwerken Europa en Amerika en legt hun buitenlandse weldoeners aan banden, constateren ook verscheidene westerse hulporganisaties.
„We zien het steeds meer”, vertelt het hoofd van een internationale medische hulpgroep die net als veel andere hulpverleners anoniem wilt blijven. „Landen met sterke overheden zoals Nigeria, Ethiopië en ook India zeggen: we zijn met de opbouw van ons land bezig en we hebben er geen belang bij om hoog op de wereldlijst van humanitaire noden te staan.”
In Congo domineert de buitenlandse aanwezigheid nog op alle terreinen. Hulpgroepen verlichten de humanitaire noden, de aanwezigheid van een VN-vredesmacht geeft stabiliteit en de mijnbouwsector is uitgeleend aan China en aan buitenlanders met twijfelachtige reputatie. Hoewel dit de kleptocratische politieke klasse doorgaans goed uitkomt, wekt die dominantie ook wrevel.
„Hebben ze ooit een gewapende groep geëlimineerd”, vroeg de Congolese president Joseph Kabila zich onlangs retorisch af over de 16.000 militairen tellende vredesmacht Monusco. En ook de buurlanden Oeganda en Rwanda hekelen de aanwezigheid van de VN-vredesmacht. Volgens president Museveni van Oeganda heeft Monusco „terrorisme beschermd” in Congo, volgens Paul Kagame (Rwanda) heeft Monusco de onveiligheid soms vergroot.
De VN ploeteren voort
Op de daadkracht van Monusco valt het nodige af te dwingen, maar als de VN niet massaal aanwezig waren in Congo had het land vermoedelijk nu in een nog grotere chaos verkeerd. „De overheid doet zelf veel te weinig”, vertelt een VN-medewerker, werkzaam in een van de conflictgebieden in Congo. „De regering zoekt zelf niet naar politieke oplossingen en hoopt dan maar dat wij het militair oplossen. Zo ploeteren de VN voort in Congo. Een ander probleem is dat de VN de overheid moeten steunen. Maar die overheid wil ons eigenlijk weg hebben en raakt zelf steeds verder verwijderd van zijn bevolking.”
De buitenlandse hulpverleners zitten deels in hun eigen geestdrift gevangen. Bovendien willen ze hun banen niet verliezen. Wanneer overheden zich laatdunkend over hen uitlaten, hen een hogere prijs voor werkvergunningen afdwingen of hoge belastingen heffen op hulpgoederen, kunnen ze weinig anders doen dan toegeven aan deze afpersing.
„Onlangs probeerde de regering van Zuid-Soedan de registratiekosten voor hulpgroepen met 1.000 procent te verhogen”, vertelt een medewerker van een internationale christelijke hulpgroep. „Toen we protesteerden, vertelden regeringsfunctionarissen ons: ‘hulp is een goede business voor jullie en daarom vertrekken jullie toch niet’. Ze hadden gelijk. We vertrekken toch niet. Zo wordt hulp een speelbal.”
Mensenrechten
De nieuwe assertieve houding van Afrikaanse landen heeft gevolgen voor buitenlandse hulp in noodsituaties. Maar ook voor de veel gevoeligere politieke beïnvloeding op de lange termijn verandert er veel. Het Westen verstrekt fondsen aan Afrikaanse groepen die mensenrechten propageren, die werken aan hervorming van het rechtsapparaat, die controle uitoefenen op corruptie en pleiten voor homorechten.
„Steeds meer regeringen wijzen dergelijke hulp af en laten buitenlandse actiegroepen met zo’n agenda niet of alleen nog selectief toe. In verscheidene landen zijn wetten aangenomen om buitenlandse pressiegroepen te verbannen”, vertelt een leidinggevende hulpverlener. Geen voorlichting dus meer rond verkiezingen aan kiezers hoe ze een vrije keuze kunnen maken, geen assistentie meer aan de bewustwording van boeren om hun rechten op te eisen, geen steun voor homo’s die heel voorzichtig voor hun rechten opkomen. Dat gebeurt in Ethiopië, Oeganda, ook in Kenia en in menig ander Afrikaans land.
Afrika richt tegenwoordig zijn blik naar het Oosten. Europa moet een toontje lager zingen. Weg is de tijd dat een Europese minister van Ontwikkelingshulp dreigde met het intrekken van een paar miljoen dollar hulp wegens schending van mensenrechten. De tijd dat westerse opvattingen over mensenrechten en democratie klakkeloos werden geslikt, is voorbij. Tegenwoordig wordt zo’n Europese minister niet eens meer met diplomatieke fanfare op de luchthaven ontvangen. Een bezoekje aan de president zit er al helemaal niet meer in.
De anticorruptieactivist John Githongo is in Kenia al vele jaren werkzaam in door westerse donoren gesteunde pressiegroepen. „Het Westen is geopolitiek in Afrika overrompeld door China, Rusland, Turkije, India en Iran. Amerika heeft zich onder Trump teruggetrokken”, zegt Githongo. „Afrikaanse regeringen zijn zelfverzekerder en het Westen krabbelt terug op zijn beloftes waar Afrikanen om geven, zoals mensenrechten, corruptiebestrijding en goed bestuur. Dat is heel droevig.”
Dit stuk verscheen eerder in NRC Handelsblad op 20-4-2018