Hoop is een zeldzaam goed in Zuid Soedan. Slechts leiderschap, mega corruptie en een politieke machtsstrijd die ontaarde in een onverzoenlijke stamoorlog, hebben drie jaar na de onafhankelijkheid van ’s werelds jongste land een mislukte staat gemaakt. “Misschien gaven de Zuidsoedanezen de buitenwereld de indruk dat we in staat waren onszelf te besturen. Maar we waren niet meer dan een lege huls die veel lawaai maakte”, oordeelt de Anglicaanse dominee Enock Tombe die was betrokken bij mislukt vredesoverleg in buurland Ethiopië.
In het treurspel Zuid Soedan spelen twee leiders een hoofdrol van de voormalige verzetsbeweging het Soedanese Volksbevrijdingsleger(SPLA): de Zuidsoedanse president Salva Kiir en zijn rivaal, de vorige vicepresident Riëk Machar. Dominee Tombe heeft de illusie verloren dat deze twee vrede kunnen brengen, want met modder aan je schoenen kun je geen ladder beklimmen. “Beiden hebben de denkrichting van een veedief, ze gedragen zich als guerrillastrijder in de bush en missen de emotionele intelligentie om aan verzoening te werken”, zegt hij in de Zuidsoedanese hoofdstad Juba.
De afkeer van de Zuidsoedanese leiders bestaat ook op internationaal niveau. Vredestichters van het regionale samenwerkingsverband Igad en Westerse landen gooiden in maart uit ergernis over het gebrek aan bereidheid van beide partijen om compromissen te sluiten de handdoek in de ring en schortten het al maanden slepende vredesoverleg in Ethiopië op. De Veiligheidsraad van de VN kondigde sancties tegen beide leiders af. Een onderzoekscommissie van de Afrikaanse Unie(AU) onder leiding van de Nigeriaanse ex-president Olusegun Obasanjo velde misschien wel het hardste oordeel: de commissie stelt dat zowel Salva Kiir als Riëk Machar hun legitimiteit hebben verloren na een serie bloedbaden begaan door hun strijders, waardoor tienduizenden burgers omkwamen. De conclusie van dit ongebruikelijke AU rapport: beiden moeten terugtreden en Zuid Soedan moet onder curatele moet worden gesteld van de VN en de AU.
Zuid Soedan kent al lang louter oorlog. “Sinds 1820 vochten we tegen Arabische slavenhandelaren, toen tegen Britse kolonisten en tenslotte tegen Arabische onderdrukkers”, brengt Tombe in herinnering. In 1983 begon de oorlog van het SPLA tegen de gearabiseerde regering in de voormalige hoofdstad Khartoum, gevolgd door een vredesverdrag in 2005 en de onafhankelijkheid in 2011. Eind 2013 brak er echter onenigheid uit binnen de voormalige bevrijdingsbeweging en dat leidde tot een burgeroorlog met sterke tribale elementen tussen de twee grootste stammen: de Dinka van Salva Kirr en de Nuer van Riëk Machar. “Nu zijn we eindelijk vrij en willen we ons van elkaar bevrijden”, schampert Tombe.
In de cyclus van wraaknemingen zijn Kiir en Riëk gevangenen geworden van hun eigen geagiteerde achterban. Riëk leidt een bonte coalitie van gedeserteerde Nuer regeringssoldaten en tribale krijgers die zinnen op wraak tegen Dinka’s. Commandanten in het veld negeren herhaaldelijk Riëks bevelen. De rebellen -die zich SPLA-IO, het SPLA In Oppositie noemen- beschikken over drie uitvalbases in Noord Soedan. Ze vestigden hun hoofdkwartier in Pagak op de grens met Ethiopië. De rebellen zijn zwakker dan het leger van Kiir, zeker door de duizenden Oegandese soldaten die vechten aan regeringszijde, maar vallen als guerrillaleger moeilijk te verslaan. Hun strategische voordeel is dat de oliegebieden in het woongebied van de Nuers liggen. Ze eisten bij het vredesoverleg een nieuwe grondwet, hoge posities in een overgangsregering, het behoud van hun strijdkrachten tijdens een interim-periode en de invoering van een federaal stelsel.
Daar waar Riëk wordt gehinderd door het bonte karakter van zijn strijdkrachten, wordt Salva Kiir belemmerd door een kleine groep onbuigzame Dinka generaals die hem omringen. Zonder omhaal lieten ze de president enkele weken geleden weten dat hij niet naar Juba hoefde terug te keren van het overleg in Ethiopië als hij concessies deed aan Riëk. “Salva Kiir is relatief gematigd. De man achter de schermen heet Paul Malong Awan, de legerleider die verantwoordelijk wordt geacht voor het doden van duizenden Nuers in december 2013”, zegt een Afrikaanse diplomaat.
De rebellen van Riëk anticiperen op de val van de regering door de groeiende economische crisis. De regering is voor haar inkomsten geheel afhankelijk van olie. De productie liep door de strijd terug van 450 000 vaten per dag naar 160 000. Van ieder vat dient echter 25 dollar te worden afgestaan aan de regering van Khartoum, want de exportpijplijn loopt over Noordsoedanees grondgebied. Met de lage olieprijs in de wereld blijft er zo vrijwel niets over voor de overheid in Juba.
De onervaren bestuurders van de nieuwe natie werden bij de onafhankelijkheid overstelpt met miljarden aan buitenlandse hulp en olie-inkomsten. Volgens Haile Menkerios, de speciale afgevaardigde van de VN voor Soedan, verdiende Zuid Soedan sinds 2005 alleen al uit olie 25 tot 30 miljard dollar: “Niet wijst er op dat dit geld aan overheidsprojecten is besteed”. Een Afrikaanse diplomaat voegt daar aan toe: “Hebzucht is het leidende motief van de Zuidsoedanese politieke klasse, daarom houdt de kliek rond Kiir krampachtig vast aan de macht”.
Toby Lanzer, de humanitaire coördinator van de VN, beschreef onlangs de economische situatie als “de laatste fase voor de ondergang”. Hij hekelde het besluit van de regering om uit wanhoop extra bankbiljetten te drukken. Ambtenaren worden niet meer of laat betaald en de misdaad in Juba neemt alarmerend snel toe. De regering overleeft door geld te lenen van Chinees oliebedrijven en van banken in het Midden Oosten. Hoe veel langer de belegerde overheid het kan volhouden zonder inkomsten is de brandende vraag voor iedere Zuidsoedanees.
Foto Petterik Wiggers