Achter de poort van het terrein van de Verenigde Naties in Zuid-Soedan doemt een grauwe mensenmassa op. Een geur van verrotting hangt om hen heen, roofvogels zwermen boven hun hoofden. Kinderen ontlasten zich naast de kraan waar vrouwen met jerrycans drinkwater halen. Buiten verdringen zich mannen met rolkoffers, een vrouw met wasteil, en auto’s van hulporganisaties. En een militaire tank, van de VN-vredesmacht.
In het VN-kamp vlakbij de luchthaven van hoofdstad Juba verblijven zo’n 17.000 mensen, allemaal leden van de Nuer-stam. Allen spreken over moordpartijen door Dinka’s in het regeringsleger. De meesten slapen in de open lucht, anderen onder vliegtuigtrappen en sommigen in kleine tenten.
„President Kiir, een Dinka, gaf opdracht alle Nuers uit te moorden nadat hij op 15 december in een politieke machtsstrijd raakte met zijn voormalige vicepresident Riëk Machar”, zegt Paul. Tot voor kort was hij hulpverlener, nu is hij zelf slachtoffer. „Ik woon hier twee kilometer vandaan, maar mijn buren zijn Dinka’s. Ik kan niet naar huis.”
Angst en woede hebben de ontheemden in hun greep. En verdriet. Frank is een zanger. „Ik en mijn broer en zus woonden op het terrein van een kerk. De dag na de ruzie in de regeringspartij tussen Riëk en Salva Kiir, kwamen Dinka-soldaten bij de parochie. Ze sommeerden alle Nuers zich te melden en begonnen te schieten. De dominee probeerde te interveniëren en ook hij werd gedood.” Hij slikt en zwijgt. „En toen was het de beurt aan mijn zus. Ze sleurden haar naar een verlaten gebouwtje, ik hoorde haar schreeuwen. Ze verkrachtten haar.” Frank kan niet verder vertellen. Hij loopt naar de schaduw van een in een boom gehangen deken en begint een jonge baby te vertroetelen. Hij huilt. „Dat is de baby van zijn vermoorde zuster”, vertelt zijn vriend Patrick.
Patrick werkte voor de inlichtingendienst. „Bij het begin van de gevechten binnen het regeringsleger ben ik direct begonnen met het redden van burgers die bekneld raakten tussen de strijdende partijen in het leger”, zegt hij. „In het begin werkten mijn dienst en het leger samen. Ik heb soldaten gearresteerd die ik burgers zag doden. Maar na twee dagen begon ik te merken dat alle soldaten van Dinka-afkomst die ik arresteerde, onmiddellijk werden vrijgelaten.”
Na een paar dagen ging Patrick met zijn eenheid naar een politiebureau in de wijk Gudele. „We vonden er een ruimte vol bebloede lijken. Het moeten er een stuk of zeventig zijn geweest. Allen Nuer. Ik vroeg aan een legercommandant wat er was gebeurd. Hij vertelde me dat het gedode rebellen van Riëk Machar van het front waren. Maar het was me overduidelijk dat het burgers waren die ter plaatse werden gedood. Toen begreep ik dat wij Nuers doelwit waren geworden en ben ik naar de VN gevlucht.”
Frank de artiest voegt zich weer bij het gesprek. Hij rende van de kerk waar zijn broer en zuster waren gedood naar de VN, maar trof onderweg militairen en burgers van Dinka-afkomst op brommertjes. „Ze hielden me aan en ik moest knielen. Ze sloegen me met hun geweren. Ik zie de ogen van de commandant nog voor me. Ik kan de klik van de veiligheidspal van het geweer nog horen. Maar ze lieten me gaan, omdat er te veel omstanders waren.”
Het hart en de hersenen van de Zuid-Soedanezen staan in oorlogsstand. De Nuer in het VN-kamp zeggen dat dit een strijd op leven en dood wordt met de Dinka’s, een andere oplossing zien ze niet. Naar buiten durven ze niet. En terecht, waarschijnlijk: vorige maand vuurden regeringssoldaten nog schoten af op het kamp. Zo moeten de VN in het uitgebroken conflict niet alleen onderdak geven aan ontheemden, ze moeten ook gewapende strijders op afstand houden.
Een groepje mannen in het kamp praat over het laatste nieuws, bij het kraampje waar ze hun mobiele telefoon opladen. „De regering van Salva Kiir beschuldigt ons dat wij hier over wapens beschikken en willen gaan vechten”, zegt een kwade jongen. „Verdomme, we zijn hier naartoe gevlucht omdat Nuer-burgers in Juba werden aangevallen door Dinka-soldaten van de regering. We zijn hier voor onze veiligheid, niet om te vechten.”
Alle wijst er op dat het conflict in Juba is begonnen door Salva Kiir en zijn groepje naaste medewerkers. Het moorden begon met de actie van een soort privé militie van de president, de Dot’ku, die bestaat uit louter (Dinka)krijgers uit zijn woongebied. De pogrom tegen Nuers in Juba leidde tot spontane reacties onder gewapende aanhangers van Riëk Machar tegen Dinka’s in Bor. Deze pogroms werden uitgevoerd door het Witte leger, een gelijksoortige militie als de Dot’ku, maar nu van Nuers. Om Riëk Machar de schuld te kunnen geven, houdt de regering hardnekkig vast aan de versie dat het conflict begon met een poging tot staatsgreep door Riëk Machar, een versie die door de meeste Westerse landen niet wordt geloofd.
Zuid-Soedan is nu een land met twee waarheden. In andere delen van het land werden Dinka’s slachtoffer van Nuer-soldaten van Riëk Machar. Zoals in Bor. Van het kantoor in Bor van advocaat Kon Kelei, een Dinka, is niets meer over. Vrijwel de hele stad 200 kilometer ten noorden van Juba werd in de as gelegd. Kon Kelei werkt nu op het ministerie van Informatie in Juba. „Ja, er hebben moordpartijen in Juba plaatsgevonden, maar ze waren het gevolg van gebrek aan discipline. Dinka-soldaten gingen achter Nuer aan, en Nuersoldaten achter Dinka’s. Maar ze deden dat niet in opdracht van de regering.”
Het tribale vergif heeft ook de beter opgeleiden niet onberoerd gelaten. Kon Kelei, die in Nederland studeerde, kan zich niet voorstellen ooit nog naast een Nuer te kunnen leven. „Laat ik eerlijk zijn: als een Nuer durft weer in Bor te gaan wonen, zou ik zeggen: Nuer, laat me met rust. Ga naar je eigen woongebied, tot de wonden zijn geheeld”. Wanneer dat zal zijn? „Misschien pas als mijn generatie is gestorven.”
Dit stuk verscheen op 23-1-2014 in NRC Handelsblad