De Eritrese balling Dawit Mesfin is bitter. „Er is geen enkel nieuws van de gevangenen”, zegt hij vanuit Londen. „Ze zijn totaal geïsoleerd in geheime gevangenissen sinds hun arrestatie vijftien jaar geleden. Dat is een buitengewoon wrede maatregel tegen Eritreeërs die alles opofferden voor de bevrijding van hun land.”
Mesfin is nog steeds aangeslagen over wat er in de ochtend van 18 september 2001 in de hoofdstad Asmara gebeurde. President Isaias Afewerki pleegde die dag broedermoord. Hij zette 23 kritische hoge regeringspolitici en militairen gevangen – allemaal kameraden van de dertig jaar lange bevrijdingsstrijd – evenals twaalf prominente journalisten. „Van de twaalf journalisten zijn er, denken we, nog vijf in leven”, zegt Abraham Zere, een andere Eritrese balling. „De laatste overlevenden wachten in de gevangenis op hun einde”.
De arrestaties luidden een periode in van repressie zonder einde. Eritrea staat helemaal onderaan de wereldlijst van persvrijheid, het heeft sinds zijn onafhankelijkheid in 1993 nooit verkiezingen gehouden. Bijna iedere week vluchten duizend jongeren weg.
Zere noemt het „een kille politiestaat waar de bevolking leeft met angst in de genen”. Onafhankelijke onderzoekers en journalisten krijgen vrijwel nooit toestemming het land te bezoeken, waardoor de karige informatie doorgaans alleen van ballingen komt.
De schoonzus van Dawit Mesfin was een prominente strijder in de onafhankelijkheidsoorlog tegen Ethiopië (1961-1991). Ook van haar is al vijftien jaar niets meer vernomen. „Iedere Eritrese familie heeft een ex-strijder”, zegt Mesfin. „We zijn hecht met elkaar verbonden. Maar niemand weet waar de arrestanten zijn gebleven.”
Abraham Zere was in 2001 een jonge freelance journalist bij de krant Zemen van dichter en hoofdredacteur Amanuel Asrat. „Hij vermoedde dat hij zou worden gearresteerd, maar dacht dat het nooit lang kon duren”, vertelt Zere over Asrat, die hij „mijn rolmodel” noemt. De meeste arrestanten verdwenen in de beruchte Eiraeiro-gevangenis. Zere, die werkt voor Pen Eritrea, een internationale groep voor de belangenbehartiging van schrijvers, kreeg zes jaar geleden voor het eerst een beetje nieuws van een gevluchte kampbewaker, die vertelde dat van de 35 arrestanten er nog 15 leven.
Isaias Afewerki ging de afgelopen vijftien jaar steeds autoritairder heersen. Zelfs de mildste kritiek is er uit den boze. Volgens Amnesty International waren er drie jaar geleden tienduizend politieke gevangenen. De president wees in 2011 alle buitenlandse hulporganisaties uit en Eritrea werd een geïsoleerde en geheimzinnige staat. Rapporten van mensenrechtengroepen en de VN kritiseren vooral de verplichte burgerdienst, die zij slavenarbeid noemen.
Foto’s van Issayas Aferworki en andere vrijheidsstrijders gemaakt door Koert Lindijer in 1986 in de bush van Eritrea met het Eritrese Volksbevrijdingsfront(EPLF)
Dit verhaal werd gepubliceerd in NRC Next op 19-9-2016
——————————————————————————
Wolde-Ab Wolde Mariam(1905-1995) was de “Mandela van Eritrea”, de vader des vaderlands. Bij de onafhankelijkheid in 1993, toen de Eritreeërs nog ‘buikpijn van het geluk’ hadden, sprak ik met hem in de hoofdstad Asmara. “Begin nooit een agressieve oorlog”, luidde zijn waarschuwing, “liefde overwint alles” in een vrij Eritrea. Over de onafhankelijkheid van Eritrea schreef ik: “Sinds jaren is er niet zulk goed nieuws uit Afrika gekomen”.
De bevende, verschrompelde hand van Wolde-Ab Wolde Mariam blijkt nog opvallend veel kracht te bezitten. Ferm schudt hij mijn hand. “Welkom in bevrijd Eritrea”, zegt hij trots. De 87-jarige ‘vader des vaderlands’, zoals hij in Eritrea wordt genoemd, legt zijn pen neer en loopt heel voorzichtig van zijn bureau en nodigt mij uit op zijn sofaset. ,,Ik probeer mijn memoires te schrijven”, vertelt hij. ,,Ik hoop het nog te halen want binnenkort ga ik naar het hiernamaals. Zoiets plechtigs mag ik toch wel zeggen he? Het is immers zondag.”
Vier heren van middelbare leeftijd komen de woonkamer van zijn huis in Asmara binnen. ,,Dit zijn strijders van het Eritrese Volksbevrijdingsfront (EPLF)”, introduceert hij de bezoekers. ,,Ik herinner mij hen als schoolkinderen.” Wolde-Ab gaat de geschiedenis van het binnenkort onafhankelijke Eritrea in als de man die de aanzet gaf tot de vrijheidsstrijd.
In de jaren veertig, toen Groot-Brittannië de macht in Eritrea had overgenomen van de verslagen Italiaanse kolonisten, pleitte hij als journalist in de Eritrean Weekly News voor onafhankelijkheid. Hij stelde het eerste Eritrese schoolboek samen in de plaatselijke taal Tingrinya, en richtte de Eritrese Arbeiderspartij op die ageerde tegen de federatie met Ethiopië. ,,Zeven keer hebben de Ethiopiërs me proberen te vermoorden in de jaren vijftig”, zegt hij met een schamper lachje. ,,Drie keer werd er een bomaanslag op me gepleegd, drie keer is er op me geschoten en een keer probeerden ze me te vergiftigen. De Britten adviseerden me om een pistool bij me te dragen. Ik heb dat altijd geweigerd, ik sterf liever dan me te bewapenen.”
Wolde-Ab zou nog lang moeten wachten op de geboorte van zijn land. Na een nieuwe aanslag op zijn leven vluchtte hij in 1954 naar Caro, waar hij onder aanmoediging van president Nasser radio-uitzendingen naar Eritrea begon waarin hij opriep tot onafhankelijkheid. De Sovjet-Unie steunde aanvankelijk zijn streven. ,,De Algemene Vergadering”, had de Sovjet-afgevaardigden in 1950 in de Verenigde Naties gezegd, ,,kan geen overeenkomst aanvaarden van de koloniale machten ten koste van de Eritreeërs. De enige oplossing is onafhankelijkheid.”
De Sovjet-Unie zou in de jaren zeventig haar mening 180 graden herzien en schaarde zich met grote militaire inzet achter de Ethiopische president Mengistu die de Eritrese rebellen op leven en dood bestreed. De Verenigde Staten kozen eveneens voor hun strategische belangen ten koste van de Eritreeërs. Zij steunden in 1952 de federatie van Eritrea met Ethiopie en verzetten zich tien jaar later niet tegen de inlijving van Eritrea als veertiende provincie in het Ethiopische rijk door keizer Haile Selassie.
De Amerikaanse minister van buitenlandse zaken John Foster Dulles had in 1952 tegen de Veiligheidsraad gezegd: ,,Uit overwegingen van rechtvaardigheid moet de mening van het Eritrese volk aandacht krijgen. Desalniettemin maken de Amerikaanse strategische belangen in de Rode Zee en overwegingen van veiligheid en wereldvrede het nodig dat het land wordt verbonden met onze bondgenoot Ethiopië.
Een politieke oplossing was vrijwel onmogelijk geworden. In ballingschap in het Midden-Oosten en later Italië en de Verenigde Staten steunde Wolde-Ab het Eritrese Bevrijdingsfront dat in 1961 de eerste schoten loste tegen het Ethiopische leger. In 1970 behoorde hij tot de oprichters van het Eritrese Volksbevrijdingsfront (EPLF) dat in mei 1991 na een dertig jaar lange ,,door de wereld vergeten” oorlog Asmara zou innemen. De hardnekkigheid van de Eritreeërs had het gewonnen van de druk van de twee supermachten, van de wapens van Israël en van het Ethiopische leger, het grootste van zwart Afrika. De EPLF- strijdkreet ,,Ga nooit op je knieën”, had vruchten afgeworpen. Na 38 jaar ballingschap keerde Wolde-Ab twee maanden na de bevrijding in de Eritrese hoofdstad terug.
Hij verontschuldigt zich voor zijn ouderdom. Zijn lichaam laat hem inderdaad in de steek, hoewel zijn hersenen nog goed werken duurt het vele seconden voordat zijn gedachten zich transformeren tot woorden. Interviews aan journalisten wil hij daarom nog maar zelden geven. ,,De Ethiopiërs waren erger dan de Italiaanse kolonisten, zij waren beestachtig”, zegt hij. Ontroerd en met tranen in de ogen ervaart hij hoe de Eritreeërs hem tot Vader des Vaderlands hebben verheven. Het dit weekeinde gehouden referendum over de status van Eritrea, waarmee de onafhankelijkheid wordt bezegeld, beschouwt hij als de mooiste dagen van zijn leven. ,,Het is door de wil van God dat wij dit hebben bereikt en het is de daad van God dat ik het heb overleefd.”
Om uitdrukking te geven aan hun gevoeld van voortdurend ongeloof over de overwinning zegt menig Eritreeër dat niet het EPLF maar God verantwoordelijk is voor de militaire zege op het Ethiopische leger. Sinds vorige week deinen iedere middag en nacht, tot zonsopgang, tienduizenden Eritreeërs dronken van vreugde door de straten van Asmara. In de kleinste dorpjes van het land worden eveneens grote volksfeesten gehouden. Het is alsof er nooit meer een einde komt aan dit massale volksfeest. Waarnemers van de VN werden de laatste dagen bij de stembussen door jubelende kiezers bezaaid met popcorn. Iedere dag wordt de bevrijding opnieuw gevierd. De carnavaleske sfeer gaat niet gepaard met geweld, zakkenrollerij of andere vormen van kleine misdaad. De politie heeft geen extra werk door deze volksmassa’s.
Buitenlanders kunnen de voortdurende eenheid en de geestdrift van de Spartaanse Eritreeërs nauwelijks plaatsen. Zij gaan op zoek naar potentiele politieke en sociale spanningen en controverses in de regering en het EPLF. Immers, eens zullen de intriges van het machtsspel en de corruptie hun intrede moeten doen, eens zal het gevoel van gelijkheid in Eritrea plaats maken voor jaloezie en competitie.
Er bestaan bijvoorbeeld aanwijzingen dat president Issayas Aferworki zich grote zorgen maakt over leiders binnen het EPLF die zich niet kunnen ontdoen van hun militaire mentaliteit uit de tijd in de bush en daarom weinig open staan voor een democratiseringsproces. Uit vrees voor dictatoriale tendensen in zijn eigen beweging wil de president daarom, aldus een betrouwbare bron, binnen twee jaar het EPLF ontbinden. Wolde-Ab uit een andere waarschuwing. ,,Als ik een les aan de Eritreeërs mag geven”, zegt hij, ,,dan is het: begin nooit een agressieve oorlog. Liefde zal uiteindelijk overwinnen.”
Wolde-AB is uitgeput van het gesprek. ,,Ik heb maagpijn gekregen van al dit geluk deze dagen en ga rusten”, excuseert hij zich. De meest sombere, de meest cynische, de meest onafhankelijke waarnemers en journalisten, zij allen bekennen het uitzonderlijke optimisme en de vreugde van de Eritreeërs zeer besmettelijk te vinden. Zelden begon een Afrikaanse natie zo vastberaden aan zijn onafhankelijkheid. Sinds jaren is er niet zulk goed nieuws uit Afrika gekomen.
Dit artikel werd op 26 april 1993 gepubliceerd in NRC handelsblad