Overal in de maïsvelden en de bossen rennen ranke spierbundels in strak gespannen sportkleding. Het trainen voor atleet lijkt hier een levensstijl. Op een hoogte van 2.400 meter kan je de wolken bijna aanraken. ‘Welkom in Iten, de vindplaats van kampioenen’ staat er bij de ingang van het dorpje in noordwest Kenia.
Vlak bij de steile helling met een magnifiek uitzicht op de Kerio vallei ligt een atletiekbaan verborgen tussen de heuvels. Zo’n tweehonderd voornamelijk zwarte lichamen trekken baantjes. Sommigen krijgen aanmoedigingen van coaches. De meeste atleten op de baan zijn nog onbekende talenten, zij rennen zonder begeleiding van een trainer. Er vinden botsingen plaats en een enkele atleet loopt tegen de stroom in; ieder in grote concentratie.
„Hier worden de winnaars geboren”, jubelt een Duitse trainer. Een Keniaanse collega kruist op zijn blaadjes papier zijn succesnummers aan: „Deze won vorige week een marathon in Australië, deze behaalde vorige maand een medaille in Groot-Brittannië en dit meisje gaat het komend weekeinde goed doen in de Verenigde Staten. Het kan bijna niet fout gaan met ons Kenianen.”
Met een harig boomblad vegen de lopers na de training het stof van hun benen. Douches en kleedkamers zijn er niet bij deze openbare atletiekbaan. Meer dan tien trainingscentra voor langeafstandslopers telt Iten maar het overgrote deel van de atleten op de baan blijft van die professionele begeleiding verstoken. Tot ze zijn ontdekt.
Honderden marathontalenten zijn neergestreken in Iten, veel bewoners van de plaatselijke Kalenjin tribale groep, maar ook Europeanen, Ethiopiërs en Rwandezen. Buitenlanders die in Iten komen trainen maken in het algemeen snel vorderingen.
De 31-jarige Nederlandse atleet Koen Raymaekers verschijnt stipt om half tien op de baan in Iten. „Bij de marathon van Amsterdam ontvlam ik op precies dezelfde tijd. Ik wil de dag van de marathon precies nabootsen”, vertelt hij.
„Voor ons blanken hebben ze alles uitgedokterd voor een marathon, Kenianen beginnen gewoon onmiddellijk verschrikkelijk hard te lopen, ook bij trainingen. Kenianen lopen op gevoel, blanken scheiden het lichaam van de geest.”
Raymaekers, die morgen in Amsterdam een poging doet om de limiet van 2.10,00 voor de Olympische Spelen van volgend jaar in Londen te lopen, kwam in 2002 voor het eerst naar Iten. Hij loopt met een hartslagmeter om de borst, laadt de gegevens in een computer en stuurt die dagelijks naar zijn trainer in Nederland.
Raymaekers is tweevoudig Nederlands kampioen op de marathon, maar hij moet het bij internationale wedstrijden steeds weer afleggen tegen Kenianen. Vindt hij het niet frustrerend dat hij altijd de Kenianen in de nek moet kijken? „Ik houd van competitie maar als je bij trainingen in de velden de Kenianen aan de einder ziet verdwijnen, is dat niet leuk. Dan ga ik alleen lopen, het is uiteindelijk toch een individuele sport, een strijd met jezelf.”
Raymaekers heeft een woning en een Keniaanse vriendin op de hellingrand met een ruime blik op de vallei, een gebied berucht in Kenia om zijn veedieven. In het laatste plukje oerwoud bij de poort van zijn huis wijst hij naar de apen met witte baard en staart. In de vallei wil hij gaan boeren en bij zijn huis zet hij een gastenverblijf op voor atleten. In de ijle lucht begint een niet getrainde laaglander al snel te hijgen. Raymaekers neemt een slokje sportdrank van zijn sponsor en snelt moeiteloos verder.
De succesformule van Iten blijft een mysterie. Wetenschappers wijzen op het verschil in lichaamsbouw van de Kalenjin in de hooglanden met bewoners van de lager gelegen streken. Keniaanse trainers benadrukken de grote volharding van hun lopers. „Door de zuurstofarme lucht maak ik hier meer rode bloedlichaampjes aan”, legt Raymaekers op zijn beurt uit. „Als ik dan naar het laaggelegen Nederland ga, kan ik meer zuurstof opnemen.”
Hij slaat tegen zijn onderbeen. „Zie je hoe zwaar dat is, dat maakt een groot verschil, vooral in de laatste fase van de marathon. Kenianen hebben een slanker postuur met dunne kuiten, het zit in de genen.” Raymaekers wil niet alleen de door het ras bepaalde verschillen benaderen. „Voor Keniaanse langeafstandslopers ligt een wereld van rijkdom in het verschiet. Met successen bij het hardlopen kunnen ze zich uit de armoede opwerken. Dat is een geweldige stimulans. Ze willen nooit verliezen van een blanke, ze willen altijd de beste zijn.”
De Keniaanse trainer Ken Kibet wuift de raciale verschillen weg. „De hoogte leidt tot een goede houding”, beweert hij. „Er zijn ook Kenianen met dikke onderbenen. Die trainen we voor de kortere afstanden. En dan winnen ze ook.”
Ter ondersteuning van de minder draagkrachtige, beginnende hardlopers die zich geen verblijf in een duur trainingscentrum kunnen permitteren, richtte Kibet de stichting Run Fast op. „Ik let niet op het uiterlijk, ik kijk of ze goed trainen en steeds snellere tijden lopen.”
In één van trainingscentra van Iten trommelt fysiotherapeut Jeroen Deen stevig op de billen van Abel Kirui, de wereldkampioen marathon van 2009. Hij moet er van hijgen. Eerst werkte Deen bij de hulporganisaties Artsen zonder Grenzen en Oxfam in de medische ontwikkelingshulp van Afrika, tot hij in 2005 meer heil zag in het masseren van potentiële hardloopkampioenen. Deen rukt aan benen en draait ze soepel een kwartslag om. „Als de bewoners hier net zo rijk waren als in Europa, weet ik niet of ze nog zo snel zouden rennen”, zegt hij.
Met zijn hoofd in een handdoek kan Kirui dat bevestigen. „Ik moest als kind elke dag vier keer twee kilometer op een neer naar school lopen. En mijn grootvader was een hardnekkige veedief, dan leer je ook snel lopen.”
Op een andere tafel wordt Penina Arusei klaar gekneed voor de marathon van Amsterdam. „Ik liep elke dag vier keer zeven kilometer naar school. Samen met mijn vriendinnen, we probeerden allemaal de snelste te zijn.”
Wanneer de Keniaanse atleet zich eenmaal uit de armoede heeft gelopen en een marathonmedaille binnengehaald, begint het werkelijke gevecht. „Dan komt het zuiver op training aan. Met de komst van buitenlandse expertise naar Iten hebben we de Keniaanse atletiek blijvend op topniveau gebracht”, denkt Deen. Hij wijst naar de talrijke foto’s aan de muur: tientallen zegevierende Kenianen van wedstrijden in Melbourne, Berlijn, Boston en andere wereldsteden. Deen, zonder een spoor van twijfel: „De drie medailles voor mannen op de marathon bij de Olympische Spelen in Londen gaan volgend jaar naar Kenianen. Dat lijkt me zeker. Bij de vrouwen is nog de vraag of Kenia twee dan wel drie medailles wint. De Keniaanse vrouwen zijn de laatste jaren steeds beter geworden.”
Bij Kenianen ontbreekt het soms aan een goede instelling. Een kampioen gaat nog wel eens aan zijn succes ten onder. Samuel Wanjiru, de olympische marathonkampioen van 2008, werd eerder dit jaar van het balkon van zijn villa gegooid toen hij het waagde met een vriendin thuis te komen terwijl zijn vrouw in het echtelijke bed op hem lag te wachten. De 24 jaar oude atleet overleefde de val niet. Hij was bovendien overmatig aan de alcohol geraakt en had eerder in dronken toestand een voetganger aangereden en invalide gemaakt. De faam was de jeugdige Wanjiru naar het hoofd gestegen. „We zijn soms nog te jong om met plotse rijkdom om te gaan”, zegt een atleet in Iten.
Keniaanse renners zijn beroemder in het buitenland dan in eigen land. Voetbal is de populairste sport in Kenia. Bij het zoveelste succes van een Keniaanse atleet ergens ter wereld staan er bij terugkeer geen hordes fans te wachten op de luchthaven van Nairobi. „Als ik door de straten van Nairobi loop, zal niemand me herkennen”, zucht Kirui in de handdoek. „Maar als die ene succesvolle Keniaanse voetballer zich in de hoofdstad vertoont, wil iedereen zijn handtekening hebben. Dat werkt een beetje demotiverend.” Waarna hij lacht: „Ik heb toch de vlag van mijn land gedragen. Het zou leuk zijn als de regering mij daarvoor ook eens een Mercedes cadeau zou doen.”
Op de atletiekbaan trekt Samuel Nkono zijn gescheurde gymschoenen aan. Ongeveer tien procent van de lopers op het baantje van Iten wacht een gouden toekomst, leert de praktijk. Al drie jaar komt Samuel iedere dag trainen. Hij leeft nog steeds op een eenvoudig dieet van maïsmeel en spinazie skuma wiki (Kiswahili jargon voor ‘om de week mee door te komen’).
Nkono’s ouders, broers en zussen steunen hem op weg naar de begeerde top. Hij hoeft niet te planten, te oogsten, te melken of hout te sprokkelen. De atleet deelt zijn hoop op een succesvolle carrière met vele andere Kenianen. „Ik wacht tot iemand mijn talent ontdekt en me helpt om bijvoorbeeld te lopen in de marathon van Amsterdam. Dan kan ik mijn familie terug betalen.”